Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT6994

Datum uitspraak2005-06-08
Datum gepubliceerd2005-06-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408735/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 juli 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naarden (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om handhavend optreden tegen een door [partij] zonder bouwvergunning gerealiseerde dakkapel op de woning op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200408735/1. Datum uitspraak: 8 juni 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2004 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Naarden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 juli 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naarden (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om handhavend optreden tegen een door [partij] zonder bouwvergunning gerealiseerde dakkapel op de woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 22 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en voorzover van belang, besloten tot toepassing van bestuursdwang tegen de dakkapel gericht op het verwijderen van de dakkapel waarbij het heeft bepaald dat de effectuering van de last wordt opgeschort tot het moment dat de aangekondigde wijziging van de Woningwet is afgekondigd. Bij besluit van 4 december 2002 heeft het college het besluit van 22 juli 2002 in zoverre ingetrokken en alsnog besloten niet handhavend op te treden. Bij uitspraak van 16 juli 2004, verzonden op 15 september 2004, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht. [partij] heeft gereageerd bij brief van 24 december 2004. Bij brief van 3 januari 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.C. Bruijntjes, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. van Nimwegen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [partij] in persoon, bijgestaan door mr. P. de Wit, advocaat te Bussum. 2.    Overwegingen 2.1.    Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het oordeel van de rechtbank juist is dat het college zich bij het besluit van 4 december 2002 terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de wijziging van de Woningwet met ingang van 1 januari 2003 voor de dakkapel niet langer een bouwvergunning is vereist. 2.2.    Ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, voorzover van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.    Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het BBLB), voorzover van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van een dakkapel op een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: 1°. gebouwd op het achterdakvlak of een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijdakvlak, 2°. afstand tot de voorgevel meer dan 1 m, 3°. voorzien van een plat dak, 4°. zijwanden ondoorzichtig, 5°. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 m, 6°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet, 7°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, 8°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en 9°. niet gebouwd op een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, op een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of op een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd. 2.3.    Het betoog van appellanten dat de dakkapel niet is gebouwd op een bestaand gebouw in de zin artikel 2, aanhef en onder d, van het BBLB omdat die is gesitueerd op een uitbouw die in afwijking van een in 1966 verleende bouwvergunning zou zijn gerealiseerd, faalt. In de tekst van het Besluit, noch in de Nota van Toelichting daarop zijn aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van het standpunt dat onder bestaand gebouw uitsluitend zou kunnen worden begrepen gebouwen die met bouwvergunning en overeenkomstig die vergunning zijn opgericht. 2.4.    Appellanten betogen voorts tevergeefs dat nu de dakkapel is geplaatst op het naar het erf van hun woning gekeerde zijdakvlak van de uitbouw, niet wordt voldaan aan artikel 2, aanhef en onder d, sub 1, van het BBLB. Anders dan zij stellen bestaat er geen grond voor gelijkstelling van dit erf met het openbaar groen waarvan in die bepaling sprake is. De omstandigheid dat vanuit de dakkapel zicht op dat erf bestaat noopt niet tot dat oordeel. Met de in het BBLB neergelegde regeling voor het vergunningvrij kunnen realiseren van dakkapellen heeft de wetgever deze consequentie aanvaard. 2.5.    Nu overigens niet is betwist dat de dakkapel voldoet aan de in artikel 2, aanhef en onder d, gestelde eisen, is het oordeel van de rechtbank juist dat daarvoor geen bouwvergunning is vereist. Voor toetsing van de dakkapel aan het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Naarden-Oost", zoals door appellanten bepleit, bestond reeds daarom geen ruimte. 2.6.    De Afdeling gaat voorbij aan het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft mogen afzien van handhavend optreden omdat de dakkapel in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet. De Afdeling acht het in strijd met de goede procesorde dat dit eerst in hoger beroep naar voren is gebracht. Niet valt in te zien dat appellanten dit niet eerder hebben kunnen aanvoeren. 2.7.    Voorzover appellanten stellen dat plaatsing en gebruik van de dakkapel door [partij] jegens hen onrechtmatig is, kan dat niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank het besluit van 4 december 2002 ten onrechte in stand heeft gelaten. Die beweerdelijke onrechtmatigheid staat ter beoordeling van de burgerlijke rechter. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat. w.g. Van Ettekoven    w.g. Willems Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005 412.