Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7145

Datum uitspraak2005-06-07
Datum gepubliceerd2005-06-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/48268
Statusgepubliceerd


Indicatie

EU-onderdaan / gezinslid / mvv-vereiste / vrij verkeer van diensten. Verweerder heeft als vrijstellingsgrond het zijn van gezinslid van een gemeenschapsonderdaan opgenomen in verband met de toepassing van het gemeenschapsrecht in het vreemdelingenrecht en met name dat deel dat ziet op (het recht op) vrij verkeer van personen (werknemers en zelfstandig gevestigden), diensten en kapitaal binnen de gemeenschap. Aan gemeenschapsonderdanen die van deze rechten gebruik maken, mogen geen beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf in de lidstaten. Hieruit vloeit overigens voort dat de echtgenote van eiser in haar hoedanigheid van in Nederland verblijvende Nederlandse, niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan, immers zij maakt in die hoedanigheid geen gebruik van het gemeenschapsrecht. Dit zou slechts anders zijn indien zij gevestigd zou zijn of zich zou willen vestigen in een andere lidstaat teneinde daar werkzaamheden of een andere dienst te verrichten. Eerst in dat geval kan eiser, als haar echtgenoot, ongeacht zijn nationaliteit, aanspraak maken op rechten voortvloeiende uit het gemeenschapsrecht en heeft hij het recht om zich met de onderdaan van een lidstaat (zijn echtgenote) in de lidstaat van ontvangst te vestigen. Ten aanzien van de werkzaamheden die de echtgenote van eiser in België (heeft) verricht, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is aangetoond dat eiser op basis hiervan als echtgenoot van een gemeenschapsonderdaan is te beschouwen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 04/48268 BEPTDN Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. Knibbe-Bosch, advocaat te Den Haag. I. PROCESVERLOOP 1. Eiser, geboren op [...] 1962, bezit de Salvadoraanse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Bij schrijven van 25 april 2003 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel: “verblijf bij echtgenote”. Op deze aanvraag is door verweerder op 18 november 2003 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 22 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij schrijven van 2 november 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 mei 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig eisers echtgenote. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij echtgenote, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het mvv-vereiste heeft gehandhaafd. Eiser stelt dat hij foutieve en onvolledige informatie heeft gekregen van de Nederlandse ambassade in Peru die ertoe heeft geleid dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen mvv nodig had. De ambassade heeft geen melding gemaakt van de verplichting de mvv-aanvraag in het land van herkomst af te wachten. Eiser stelt voorts dat hij als gezinslid van een EU-onderdaan dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Daarbij komt dat eisers echtgenote gebruik maakt van het vrij verkeer van goederen en personen in de EU, nu zij werkzaamheden heeft verricht in België. 3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 (de hardheidsclausule). In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. 4. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 4.1 Vast staat dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Van belang is derhalve of eiser in aanmerking komt voor één van de vrijstellingsgronden als hiervoor onder 3 genoemd. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij op grond van het zijn van gezinslid van een gemeenschapsonderdaan dient te worden vrijgesteld. Eisers echtgenote bezit de Nederlandse nationaliteit en is daarmee EU-onderdaan. Bovendien heeft zij werkzaamheden verricht in België. 4.2. Voor zover eiser hiermee een beroep bedoelt te doen op de vrijstelling genoemd in artikel 17 Vw 2000, eerste lid, aanhef en onder b Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 1, onder e Vw 2000 wordt -voorzover hier van belang- onder gemeenschapsonderdanen verstaan: 1e. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven; 2e. leden van de gezinnen van de onder a genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven. Verweerder heeft genoemde vrijstellingsgrond opgenomen in verband met de toepassing van het gemeenschapsrecht in het vreemdelingenrecht en met name dat deel dat ziet op (het recht op) vrij verkeer van personen (werk- nemers en zelfstandig gevestigden), diensten en kapitaal binnen de gemeenschap. Aan gemeenschapsonderdanen die van deze rechten gebruik maken, mogen geen beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf in de Lidstaten (Verordening 1612/68 en Richtlijn 68/380/EEG). Hieruit vloeit overigens voort dat de echtgenote van eiser in haar hoedanigheid van in Nederland verblijvende Nederlandse, niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan, immers zij maakt in die hoedanigheid geen gebruik van het gemeenschapsrecht. Dit zou slechts anders zijn indien zij gevestigd zou zijn of zich zou willen vestigen in een andere lidstaat teneinde daar werkzaamheden of een andere dienst te verrichten. Eerst in dat geval kan eiser, als haar echtgenoot, ongeacht zijn nationaliteit, aanspraak maken op rechten voortvloeiende uit het gemeenschapsrecht en heeft hij het recht om zich met de onderdaan van een lidstaat (zijn echtgenote) in de lidstaat van ontvangst te vestigen. Ten aanzien van de werkzaamheden die de echtgenote van eiser in België (heeft) verricht, heeft verweerder geconcludeerd dat niet is aangetoond dat eiser op basis hiervan als echtgenoot van een gemeenschapsonderdaan is te beschouwen. 4.3. Eisers stelling dat hij hangende bezwaar onvoldoende tijd heeft gekregen om de werkzaamheden van zijn echtgenote in een andere lidstaat aan te tonen kan niet worden gevolgd nu de afwijzing van de aanvraag dateert van 18 november 2003, terwijl de beslissing op het bezwaar eerst is genomen op 22 oktober 2004. Eiser heeft derhalve ruim tien maanden de tijd gehad stukken ter onderbouwing van zijn stellingen over te leggen, wat genoeg zou moeten zijn, dit te meer, daar in beroep ondermeer een bij- schrijving van 29 augustus 2002 is overgelegd en een overzicht van 2002. Verweerders standpunt dat niet (tijdig) is voldaan aan de verplichting deze stelling te onderbouwen houdt in rechte stand. 5. Rest de vraag of verweerder heeft kunnen weigeren om in dit geval toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000. Een dergelijke weigering zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten (vergelijk uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 9 december 2003, JV 2004, 63). 5.1. Door eiser is in dit verband aangevoerd dat hij verkeerd is voorgelicht door de ambassade te Lima, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen mvv nodig had. Namens eiser is ter onderbouwing van dit standpunt een vertaling van een brief van een medewerker van de ambassade overgelegd. Verweerder heeft geconcludeerd dat eventueel onjuiste voorlichting onvoldoende is voor een beroep op de hardheidsclausule. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inhoud van de brief geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder in redelijkheid het mvv-vereiste niet heeft mogen handhaven. In de aan de echtgenote van eiser gerichte brief wordt immers slechts gesteld dat zij, als referente, in Nederland dient te verblijven gedurende de mvv-procedure. Er blijkt niet uit, dat het eiser was toegestaan in Nederland te verblijven gedurende deze procedure. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke veronderstelling berust op een verkeerde lezing van de brief. Daarbij komt dat zo er al sprake zou zijn van door de ambassade verstrekte onjuiste of onvolledige informatie de gevolgen daarvan niet voor rekening van verweerder dienen te komen. 6. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden zijn standpunt heeft gehandhaafd dat eiser ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. 7. Het beroep is derhalve ongegrond. 8. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J. Eisses en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. afschrift verzonden op: