Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7223

Datum uitspraak2005-06-10
Datum gepubliceerd2005-06-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/028207-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte ter zake van medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. Verdachte wordt vrijgesproken van vrijheidsberoving van die minderjarige in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (zie motivering vrijspraak).


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer : 16/028207-04 Datum uitspraak: 10 juni 2005 Tegenspraak Raadsman: mr. W.J. Ausma G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2005. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. Motivering vrijspraak: Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte en haar partner op 22 juni 2004 hun zevenjarige dochter alleen in de woning van die partner hebben achtergelaten en de deuren van de woning hebben afgesloten, zodat zij niet in de gelegenheid was de woning te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige situatie geen sprake geweest van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat in zijn algemeenheid een kind van zeven jaar nog niet kan gaan en staan waar het wil; sturing en bescherming door de ouders zijn op die leeftijd nog noodzakelijk. In dat licht bezien oordeelt de rechtbank dat het opsluiten van het kind in de woning in de onderhavige situatie niet zonder meer onjuist is geweest: daarmee kon immers worden voorkomen dat het kind hetzij zelf naar buiten zou gaan zonder begeleiding, hetzij dat derden de woning zouden betreden terwijl dat kind alleen thuis was. Hoezeer ook de ouders onrechtmatig handelden doordat zij hun kind hadden onttrokken aan het wettig gezag en hoewel het alleen laten van een kind van zeven jaar gedurende vijf uur niet goed te praten valt, kan niet worden gezegd dat zij zich daarmee ook schuldig hebben gemaakt aan vrijheidsberoving in vorenbedoelde zin. Daarbij speelt tevens een rol de omstandigheid dat het kind zich in haar eigen woonomgeving bevond en zij niet de indruk wekte de situatie als opsluiting te hebben ervaren. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. De strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd, dat de verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van “rechtsdwaling”. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en haar medeverdachte hoger beroep hebben ingesteld tegen de beschikking d.d. 25 maart 2004 inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun dochter en dat hun advocaat in die zaak tegen hen heeft gezegd dat het hoger beroep schorsende werking had, een mededeling waarop verdachte en haar medeverdachte naar de mening van de raadsman gerechtvaardigd mochten vertrouwen. De rechtbank verwerpt dit verweer, reeds omdat de door de raadsman geschetste feitelijke gang van zaken onvoldoende aannemelijk is geworden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en haar partner hebben willens en wetens hun 7-jarige dochter, die bij rechterlijke beschikking onder toezicht was gesteld van een gezinsvoogdij-instelling en waarvoor bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing was afgegeven, onttrokken en onttrokken gehouden aan het wettig gezag van die instelling door niet te melden waar het kind verbleef. Verdachtes partner had tegen vertegenwoordigers van de gezinsvoogdij-instelling steeds gezegd, dat hij niet wist waar verdachte en hun dochter verbleven en dat hij geen contact met hen had. De dochter verbleef in werkelijkheid gedurende enkele perioden in de woning van verdachtes partner. Toen het kind door de politie werd aangetroffen, bleek het gedurende minstens 5 uren door verdachte en haar partner alleen gelaten te zijn. Tevens bleek bij het onderzoek in de woning dat het interieur van de woning zodanig onordelijk en onhygiënisch was, dat het niet een geschikte plaats vormde voor het verblijf van een kind. Door hun kind te onttrekken aan het wettig gezag van een gezinsvoogdij-instelling hebben verdachte en haar partner een rechterlijke uitspraak aan hun laars gelapt die tot doel heeft de belangen van het kind te beschermen. Hoewel de machtiging tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing laatstelijk niet is verlengd en de dochter nu weer bij verdachte en haar partner woont, dient het hen duidelijk te zijn dat een dergelijk eigenmachtig optreden in de toekomst niet kan worden getolereerd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 juni 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. - hetgeen ter terechtzitting door of namens de verdachte ter terechtzitting omtrent haar persoonlijke omstandigheden is medegedeeld. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank acht, rekening houdend met de vrijspraak voor feit 2 en alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 maanden. Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mrs M.N. Noorman, A.J. Smit en W.H.P. Pronk, bijgestaan door mr. E.J. Willekers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2005. Mr. Pronk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.