Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7376

Datum uitspraak2005-03-29
Datum gepubliceerd2005-06-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/41249
Statusgepubliceerd


Indicatie

Goede procesorde / refoulement / verdenking van terroristische activiteiten / artikelen 3 en 13 EVRM. Eiser, een Turk, die in voorlopige hechtenis zat wegens verdenking van terroristische activiteiten, was niet bij de behandeling van het beroep aanwezig. De rechtbank houdt de behandeling aan en roept eiser in persoon op. Verweerder heeft eiser echter een dag voor de zitting uitgezet. Alhoewel ingevolge artikel 82, vierde lid, Vw 2000 vanwege de vrijheidsontneming van eiser de werking van het door eiser ingestelde beroep niet langer opschortende werking had, acht de rechtbank onder de beschreven omstandigheden het beginsel van een goede procesorde ernstig geschonden. De (processuele) belangen van eiser zijn geschaad nu eiser, die was opgeroepen in persoon ter zitting te verschijnen, het onderzoek ter zitting niet heeft kunnen bijwonen en eiser de uitspraak in beroep niet heeft mogen afwachten. Door eiser voortijdig uit te zetten heeft verweerder eiser op voorhand het recht op hoor en wederhoor ter zitting en de mogelijkheid van effectieve rechtsbescherming ontnomen, hetgeen onder de gegeven omstandigheden in strijd moet worden geacht met de strekking van het in het Vluchtelingenverdrag neergelegde verbod van refoulement en artikel 3 EVRM. Dit klemt temeer nu verweerder ermee bekend was dat eiser in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht omdat hij (met anderen) van deelname aan terroristische activiteiten in Nederland (Liempde) voor de PKK/KADEK werd verdacht. De feiten daaromtrent hebben landelijke bekendheid gekregen. Te verwachten viel ook, zoals uiteindelijk ter zitting is geschied, dat eisers gemachtigde in het licht van artikel 83 Vw 2000, de verdenking die jegens eiser is gerezen zou inroepen als nieuw feit, op grond waarvan eiser bij terugkeer naar Turkije eens temeer zou hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM. Door de handelwijze van verweerder acht de rechtbank het beginsel van een goede procesorde en het, ook in artikel 13 EVRM neergelegde, beginsel van effectieve rechtsbescherming zodanig geschaad dat reeds hierom het beroep gegrond dient te worden verklaard.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig nevenzittingsplaats Rotterdam __________________________________________________ Reg.nr. : AWB 04/41249 Inzake : A, eiser, gemachtigde mr. Y. Tamer, advocaat te 's-Gravenhage, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg. I. Procesverloop 1. Eiser is geboren op [...] 1984 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 24 april 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 14 mei 2002 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Op 20 juni 2002 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 20 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 17 mei 2004 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage het tegen dit besluit door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard (AWB 02/54883). Bij besluit van 19 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. 2. Op 15 september 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 13 januari 2005 een verweerschrift ingediend. 3. Op 26 januari 2005 heeft de rechtbank de openbare behandeling van het beroep aangehouden tot 2 maart 2005 teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te verschijnen. Op 2 maart 2005 zijn eiser en verweerder bij gemachtigde verschenen. Eiser is wederom niet verschenen. 4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nieuwe feiten en omstandigheden ingeroepen in de zin van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Gelet op het bepaalde in artikel 83, derde lid, van de Vw 2000 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht schriftelijk aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser te laten weten of de ingeroepen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. Eiser heeft op 3 maart 2005 op voorhand een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft daarna op diezelfde dag de rechtbank schriftelijk in kennis gesteld van het door hem ingenomen standpunt. De gemachtigde van eiser heeft op 4 maart 2005 schriftelijk gereageerd. Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten. II. Standpunten partijen 1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000. 2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser samengevat het volgende aangevoerd. Eisers ouders en ook andere familieleden hebben steun verleend aan de PKK. Eiser heeft van kinds af aan steun verleend aan PKK strijders. Eiser heeft de strijders onder meer eten en geld gebracht. Eén van deze strijders is door de Turkse autoriteiten opgepakt en heeft onder druk van marteling eisers naam genoemd. Eiser vreest om deze reden voor marteling en arrestatie door de Turkse autoriteiten. In de zienswijze van 20 juni 2002 heeft eiser naar voren gebracht dat hij thans de dienstplichtige leeftijd heeft, dat hij weigert zijn dienstplicht in Turkije te vervullen en dat hij in verband daarmee te vrezen heeft voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eiser aanvullend te horen over zijn motieven voor dienstweigering. Eiser behoort tot het Koerdische volk, zijn familie staat bekend als sympathisant van de Koerdische zaak, eiser is door de Turkse militairen mishandeld en heeft nauwe banden met zijn volk. Eiser heeft in beroep verder aangevoerd dat hij ook problemen zal ondervinden vanwege de steun die zijn familie verleent aan de PKK. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Turkije zal worden gearresteerd en gemarteld. Eiser heeft in beroep verwezen naar algemene informatie in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 september 1999 en 29 januari 2002, in berichtgevingen van Kerkelijke Organisaties, internationale groeperingen van parlementariërs, in een rapport van Amnesty International en in een rapport van Human Rights Watch van 2001. Eiser heeft ten slotte een beroep gedaan op de artikelen 1 en 3 van het Anti-Folterverdrag en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. III. Nadere toelichting procesverloop 1. Verweerder heeft bij brief van 2 december 2004 verzocht om een versnelde behandeling van het beroep, dit in verband met het feit dat eiser zich toen in voorlopige hechtenis bevond op verdenking van het plegen van terroristische activiteiten. Bij brief van 9 december 2004 heeft verweerder de rechtbank bericht dat het verzoek niet meer actueel was omdat eiser zich niet langer in detentie bevond. Daags voor de zitting van 26 januari 2005, nadat de rechtbank was gebleken dat eiser geen kopieën van voornoemde brieven had ontvangen, heeft de rechtbank deze alsnog aan de gemachtigde van eiser toegezonden. 2. Voor de aanvang van de behandeling ter zitting van 26 januari 2005 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie mogelijk aansluitend in bewaring was gesteld en dat hij er belang aan hechtte dat eiser ter zitting zou verschijnen. Verweerder heeft met het oog op de verschijning van eiser ter zitting ermee ingestemd dat de behandeling ter zitting op een latere datum zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling ter zitting aangehouden. Nadat verweerder de rechtbank bij brief van 31 januari 2005 schriftelijk had medegedeeld dat de voorlopige hechtenis van eiser op 28 januari 2005 was opgeheven en eiser inderdaad aansluitend in bewaring was gesteld, heeft de rechtbank eiser opgeroepen voor de zitting van 2 maart 2005 om 17.00 uur en op 25 februari 2005 een transportorder doen uitgaan. 3. Ter zitting van 2 maart 2005 is eiser niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting na telefonisch contact met de IND bevestigd dat eiser op 1 maart 2005 is uitgezet naar Turkije. De uitzetting zou volgens verweerder het gevolg zijn van miscommunicatie. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij op vrijdag 25 februari 2005 van een in Nederland wonende oom van eiser heeft vernomen dat eiser was overgeplaatst naar Uitzetcentrum Zestienhoven. Daarop heeft gemachtigde van eiser telefonisch contact opgenomen met de Proces Procesvertegenwoordiging van verweerder en met de griffier van deze rechtbank. Van de zijde van verweerder zou de gemachtigde van eiser zijn medegedeeld dat, om tot uitzetting te kunnen overgaan, de toestemming van de Officier van Justitie nodig was, dat deze nog niet was verkregen en dat, mocht tot uitzetting worden overgegaan, de gemachtigde van eiser daarvan in kennis zou worden gesteld. 4. Ter zitting van 2 maart 2005 heeft de gemachtigde van eiser nieuwe feiten en omstandigheden ingeroepen in de zin van artikel 83 van de Vw 2000. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser in Nederland in het kader van het strafrecht een periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dit vanwege een op eiser rustende verdenking van het verrichten van terroristische activiteiten. Deze verdenking is gerezen naar aanleiding van deelname van eiser aan een PKK/KADEK kamp in Nederland. In het licht van hetgeen de gemachtigde van eiser bekend is over de situatie in Turkije, heeft eiser gelet op dit feit bij terugkeer eens temeer te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. De gemachtigde heeft in dezen verwezen naar het door hem in beroep geciteerde rapport van Amnesty International van april 2001 en het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Turkije van januari 2005. 5. Bij brief van 3 maart 2005, ingekomen op die datum bij de rechtbank om 12.09 uur, heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank op voorhand het volgende medegedeeld. De gemachtigde heeft contact gehad met de in Nederland verblijvende oom van eiser. Van hem heeft de gemachtigde vernomen dat eiser na zijn uitzetting bij de Turkse grens in verband met het vervullen van zijn militaire dienstplicht is aangehouden door de Turkse autoriteiten. Nadat eiser had toegezegd dat hij zich na drie dagen zou melden bij de militaire autoriteiten, is hij vrijgelaten. Gedurende deze drie dagen zou eiser bij zijn familie verblijven om afscheid te nemen. Voorts heeft de gemachtigde zich in voornoemde brief op het standpunt gesteld dat eiser onrechtmatig is uitgezet. Verweerder heeft de gemachtigde telefonisch medegedeeld dat voor de uitzetting nog niet de benodigde toestemming van de Officier van Justitie was verkregen door verweerder en dat, mocht de toestemming zijn verkregen, de gemachtigde daarvan op de hoogte zou worden gesteld. De gemachtigde gaat er vanuit dat de Officier van Justitie op 28 februari 2005 nog geen toestemming had gegeven om eiser uit te zetten. 6. Bij brief van 3 maart 2005, ingekomen bij de rechtbank op die datum om 15.49 uur, heeft verweerder de rechtbank medegedeeld in de door eiser ingeroepen feiten en omstandigheden geen reden te zien het bestreden besluit niet te handhaven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser vanwege de gerezen verdenking naar aanleiding van deelname van eiser aan een PKK/KADEK kamp in Nederland een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet, zoals van hem kan worden verlangd, aannemelijk gemaakt dat de Turkse autoriteiten op de hoogte zijn van de aanhouding en hechtenis van eiser in verband met de PKK/KADEK activiteiten in Nederland. Er zijn geen objectieve concrete aanknopingspunten om te veronderstellen dat de Turkse autoriteiten op de hoogte zijn van de identiteit van eiser in verband met voornoemde activiteiten. Verweerder heeft de rechtbank bij voornoemde brief voorts medegedeeld dat bij navraag is gebleken dat de Officier van Justitie wel toestemming heeft gegeven om eiser uit te zetten naar Turkije. Daarvan is mededeling gedaan aan de Vreemdelingendienst. De Proces Procesvertegenwoordiging van verweerder is door de Vreemdelingendienst evenwel niet op de hoogte gebracht, zodat R. Jonkman en J. Harkema, beiden werkzaam bij de Proces Procesvertegenwoordiging, de gemachtigde van eiser niet hebben kunnen informeren. 7. In reactie op de brief van verweerder van 4 maart 2005 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om uitspraak te doen op de stukken. IV. Overwegingen 1. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit staat vermeld dat, indien betrokkene tijdig beroep instelt tegen het besluit, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag, ingevolge artikel 82 van de Vw 2000 de rechtsgevolgen, die op grond van artikel 45 van de Vw 2000 intreden, worden opgeschort. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder, in weerwil van de instemming die hij op 26 januari 2005 heeft betuigd met een aanhouding van de behandeling ter zitting met het oog op de verschijning van eiser ter zitting, op 1 maart 2005, de dag vóór de zitting tot uitzetting van eiser is overgegaan zonder eisers gemachtigde - in weerwil van dienaangaande gedane toezeggingen - en de rechtbank daarover te informeren. 2. Alhoewel ingevolge artikel 82, vierde lid, van de Vw 2000 vanwege de vrijheidsontneming van eiser de werking van het door eiser ingestelde beroep niet langer opschortende werking had, acht de rechtbank onder de hiervoor beschreven omstandigheden het beginsel van een goede procesorde ernstig geschonden. De (processuele) belangen van eiser zijn geschaad nu eiser, die was opgeroepen in persoon ter zitting te verschijnen, het onderzoek ter zitting niet heeft kunnen bijwonen en eiser de uitspraak in beroep niet heeft mogen afwachten. Door eiser voortijdig uit te zetten heeft verweerder eiser op voorhand het recht op hoor en wederhoor ter zitting en de mogelijkheid van effectieve rechtsbescherming ontnomen, hetgeen onder de gegeven omstandigheden in strijd moet worden geacht met de strekking van het in het Vluchtelingenverdrag neergelegde verbod van refoulement en artikel 3 van het EVRM. Dit klemt temeer nu verweerder blijkens zijn brieven van 2 december en 9 december 2004 ermee bekend was dat eiser in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht omdat hij (met anderen) van deelname aan terroristische activiteiten in Nederland (Liempde) voor de PKK/KADEK werd verdacht. De feiten daaromtrent hebben landelijke bekendheid gekregen. Van algemene bekendheid is, zoals ook uit diverse ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt, dat de Turkse autoriteiten bij terugkeer van afgewezen asielzoekers meer dan alert zijn op personen die actief zijn voor voornoemde organisatie. Te verwachten viel ook, zoals uiteindelijk ter zitting van 2 maart 2005 is geschied, dat eisers gemachtigde in het licht van artikel 83 van de Vw 2000, de verdenking die jegens eiser is gerezen zou inroepen als nieuw feit, op grond waarvan eiser bij terugkeer naar Turkije eens temeer zou hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM. 3. Door de handelwijze van verweerder acht de rechtbank het beginsel van een goede procesorde en het, ook in artikel 13 van het EVRM neergelegde, beginsel van effectieve rechtsbescherming zodanig geschaad dat reeds hierom het beroep gegrond dient te worden verklaard. Aan dit oordeel doet niet af dat, zoals verweerder ter zitting en bij brief van 3 maart 2005 heeft verklaard, de uitzetting van eiser het gevolg is geweest van een gebrekkige communicatie tussen de Proces Procesvertegenwoordiging en de Vreemdelingendienst. Immers een dergelijk feit ligt in de risicosfeer van verweerder. Aan dit oordeel doet evenmin af dat eiser, naar zijn gemachtigde bij brief van 3 maart 2005 heeft aangegeven, direct na terugkeer geen problemen van de zijde van de Turkse autoriteiten heeft ondervonden. 4. Het beroep is derhalve gegrond. 5. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. S. Stenfert Kroese, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier. de griffier, de rechter, RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u tot www.raadvanstate.nl raadplegen Afschrift verzonden op: 14 april 2005