Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7516

Datum uitspraak2005-06-07
Datum gepubliceerd2005-06-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5412 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering. Inkomsten uit arbeid niet gemeld. Heeft een derde sofinummer van betrokkene gebruikt?


Uitspraak

03/5412 NABW E N K E L V O U D I G E K A M E R U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 september 2003, reg.nr. 03/360 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 26 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Brouwer, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door R.P. Sneep, werkzaam bij de gemeente Moerdijk. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant heeft van 30 juli 1991 tot en met 30 september 1998 een bijstandsuitkering ontvangen. Naar aanleiding van inlichtingen van de belastingdienst dat appellant met ingang van 26 augustus 1996 als assistent hovenier bij [naam werkgever] (hierna: [werkgever]) te Wagenberg is gaan werken, heeft gedaagde bij [werkgever] looninformatie over 1997 opgevraagd. Op basis van de ontvangen informatie heeft gedaagde bij besluit van 14 augustus 2001 het recht op bijstand van appellant over de periode van 1 maart 1997 tot en met 30 september 1997 herzien en de over die periode verleende bijstand tot een bedrag van fl. 12.122,72 van appellant teruggevorderd. In het kader van de behandeling van het door appellant tegen het besluit van 14 augustus 2001 gemaakte bezwaar heeft de afdeling Fraudebestrijding van de gemeente Breda een nader onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 3 september 2002. In dat verband zijn [werkgever], zijn zoon [naam zoon], [naam werknemer] en appellant verhoord. Tevens heeft de boekhouder van [werkgever] kopieën uit het kasboek van [werkgever] over 1997 overgelegd. Bij besluit van 10 januari 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 14 augustus 2001 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 januari 2003 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Voor de Raad is op grond van de door [werkgever] verstrekte salarisspecificaties - waarop onder meer de naam, de geboortedatum, het Sofi-nummer en het adres van appellant zijn vermeld - de daaraan ten grondslag liggende kasboekgegevens alsmede de verklaringen van [werkgever], diens zoon en [naam werknemer] genoegzaam komen vast te staan dat appellant in de periode van maart 1997 tot en met september 1997 bij [werkgever] heeft gewerkt en daarvoor loon heeft ontvangen. Appellant heeft, geconfronteerd met evenvermelde gegevens alsmede met de verklaringen van de getuigen, erkend dat hij in 1997 een korte periode - minder dan twee weken - bij [werkgever] heeft gewerkt. Omdat hij geen loon ontving, heeft hij volgens zijn verklaring dat werk beëindigd en daarvan ook geen mededeling aan gedaagde gedaan. Voor het overige heeft hij volstaan met een betwisting van de juistheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen en met het plaatsen van kanttekeningen en vraagtekens bij het door de afdeling Fraudebestrijding gemaakte rapport. Omdat hij ook volgens zijn eigen verklaring bij [werkgever] heeft gewerkt en daarvan aan gedaagde geen mededeling heeft gedaan, heeft appellant de ingevolge artikel 65 van de Algemene bijstandswet (Abw) op hem rustende inlichtingen- verplichting geschonden. Het verrichten van werkzaamheden is immers onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand. Het is dan aan appellant om (aan de hand van bewijsstukken) aannemelijk te maken dat gedaagde bij zijn besluitvorming niettemin niet van de door [werkgever] verstrekte gegevens en het door de afdeling Fraudebestrijding opgestelde rapport heeft mogen uitgaan. Appellant is daarin niet geslaagd. De verklaringen van de getuigen en van appellant zijn afgelegd tegenover een sociaal rechercheur die daarvan op basis van zijn ambtseed proces-verbaal heeft opgemaakt. Er is geen rechtsregel aan te wijzen op basis waarvan in een procedure als de onderhavige slechts van onder ede afgelegde verklaringen mag worden uitgegaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat en welk belang [werkgever] er bij zou kunnen hebben gehad een derde op zijn naam en onder zijn Sofi-nummer te laten werken nu over het verantwoorde loon premies en belastingen zijn betaald. Voorts heeft appellant geen stappen tegen [werkgever] ondernomen, hoewel deze hem niet voor verrichte werkzaamheden zou hebben betaald en hij zich door diens handelen thans geconfronteerd ziet met de terugvordering van een aanzienlijk bedrag aan bijstand. Aangezien appellant in strijd met artikel 65 van de Abw relevante informatie heeft verzwegen, heeft gedaagde terecht, uitgaande van de informatie van [werkgever], het recht op bijstand van appellant over de periode van 1 maart 1997 tot 1 oktober 1997 herzien, waartoe gedaagde met ingang van 1 juli 1997 ook verplicht was. Uit het voorgaande vloeit voort dat over het in dit geding relevante tijdvak is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van artikel 81 van de Abw. Van dringende redenen is de Raad niet gebleken zodat gedaagde niet bevoegd was om van herziening of terugvordering af te zien. Tot slot stelt de Raad nog wel vast dat gedaagde de herziening van het recht op bijstand heeft gebaseerd op artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw zoals deze bepaling sedert 1 juli 1997 luidt. Dat is niet juist voorzover de herziening betrekking heeft op een voor 1 juli 1997 gelegen periode . Onder vernietiging van de aangevallen uitspraak, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het besluit op bezwaar van 10 januari 2003 voor wat betreft de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 maart 1997 tot 1 juli 1997 te worden vernietigd wegens strijd met de wet. De Raad ziet echter, gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 10 januari 2003 in stand te laten. De Raad acht in verband met de gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 10 januari 2003 termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand en op € 42,12 wegens reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 10 januari 2003 voorzover daarbij het recht op bijstand van appellant is herzien over de periode van 1 maart tot 1 juli 1997; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 10 januari 2003 in stand blijven; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1330,12, te betalen door de gemeente Moerdijk aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Moerdijk aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt. Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) C.H.T.W. van Rooijen.