Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7862

Datum uitspraak2005-06-14
Datum gepubliceerd2005-06-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/15935
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv / gebondenheid aan de eerdere uitspraak tussen partijen / reisdocumenten Somaliërs / hardheidsclausule. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het nog steeds mogelijk is om een Somalisch paspoort te verkrijgen via de verschillende Somalische missies en dat volgens het algemeen ambtsbericht van september 2003 gedwongen of vrijwillige terugkeer via het IOM naar Somalië wel plaatsvindt zonder problemen bij inreis en vestiging. Daartegenover heeft eiseres gesteld dat zij tevergeefs alle haar bekende missies heeft aangeschreven. Het toetsingskader van het onderhavige beroep wordt bepaald door de uitspraak AWB 02/45491 van 26 juni 2003, van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op het beroep van eiseres van 13 juni 2002. De rechtbank heeft overwogen dat als het feitelijk onmogelijk zou zijn voor eiseres om zich naar het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf te begeven om aldaar een verzoek om verlening van een mvv in te dienen, verweerder gelet op het doel van het mvv-vereiste in redelijkheid niet van toepassing van de hardheidsclausule zal kunnen afzien. Aangezien op geen van eiseres brieven aan de Somalische missies een reactie is ontvangen, acht de rechtbank de stelling van verweerder dat het ten tijde van het bestreden besluit mogelijk was om een Somalisch paspoort te verkrijgen via de verschillende Somalische missies, niet aannemelijk. Tevens is de rechtbank van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat eiseres niet al het mogelijke heeft gedaan om desondanks toch een Somalisch reisdocument te verkrijgen. Daarbij wijst de rechtbank op de hiervoor aangehaalde overweging uit de uitspraak van de rechtbank Haarlem, dat verweerder van eiseres niet kan verlangen dat zij op een illegale wijze, dus met een internationaal niet erkend Somalisch paspoort naar een ander land dan Nederland reist om een mvv aan te vragen en maakt deze overweging tot de hare. De enkele stelling van verweerder dat terugkeer via het IOM naar Somalië wel plaatsvindt, acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft immers niet onderzocht of deze Somaliërs beschikten over reisdocumenten en zo ja, over welke reisdocumenten. Met name is niet bekend of de betrokken Somaliërs beschikten over recentelijk door een Somalische missie uitgegeven documenten. Nu aangenomen moet worden dat het onmogelijk is voor eiseres om zich naar het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf te begeven om aldaar een mvv aan te vragen, heeft verweerder in redelijkheid niet van toepassing van de hardheidsclausule kunnen afzien. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 04/15935 BEPTDN Inzake : A, eiseres, V-nummer 200.744.2117, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. Knibbe-Bosch, Landsadvocaat. I. PROCESVERLOOP 1. Eiseres stelt te zijn geboren op [...] 1972 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Zij verblijft naar eigen zeggen sedert 18 januari 2000 als vreemdeling in Nederland. Bij brief van 24 augustus 2001 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel “verblijf bij echtgenoot B”. Op deze aanvraag is door verweerder op 5 november 2001 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 juni 2003 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Op 16 december 2003 is eiseres op haar bezwaren gehoord. Bij besluit van 1 april 2004 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. 2. Bij brief van 6 april 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 juni 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de heer B, de echtgenoot van eiseres, en de heer O. Ilmi, tolk Somalisch. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel "verblijf bij echtgenoot B" wegens het ontbreken van een mvv heeft gehandhaafd. Verweerder diende echter, ingevolge de uitspraak van 26 juni 2003 van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, te onderzoeken of het voor eiseres wel mogelijk is om te reizen naar Nairobi of Addis Abeba om daar een mvv aan te vragen. Niet gebleken is dat verweerder het in deze uitspraak genoemde onderzoek heeft verricht. Eiseres kan niet voor een mvv-aanvraag reizen naar Somalië danwel naar een naburig land omdat zij niet in het bezit is van een Somalisch reisdocument en daar ook niet aan kan komen. Bovendien wordt een Somalisch reisdocument internationaal niet erkend. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak volgt dat van eiseres niet kan worden verlangd dat zij met een dergelijk reisdocument naar een derde land waar zij een mvv zou kunnen aanvragen, uitreist. Eiseres heeft de haar bekende Somalische “missies” aangeschreven met het verzoek om haar te helpen aan een Somalisch reisdocument doch zij heeft daarop geen antwoord gekregen. Eiseres heeft zich ook tevergeefs gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Verder heeft eiseres verweerder verzocht haar in het bezit te stellen van een "EU-staat"-document en tegen de weigering daarvan heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt. Dat in 2003 en 2004 Somalische vreemdelingen zijn teruggekeerd naar Somalië acht eiseres niet relevant voor de beoordeling van de vraag of eiseres kan terugkeren naar Somalië danwel een naburig land. Voorts stelt eiseres dat verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte voorbij is gegaan aan het door haar in bezwaar gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel gelet op een in haar ogen vergelijkbare zaak. Eiseres beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en, in verband met de “14-1-brief”, op de uitlatingen van de Minister in de vaste kamercommissie voor Justitie van de Tweede Kamer van 9 februari 2004, ertoe strekkende dat gezinnen niet zullen worden gescheiden en dat aan de groep van 26.000 mensen die onder de oude Vreemdelingenwet zijn binnengestroomd, het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen. Eiseres stelt dat haar echtgenoot en kinderen haar niet naar Somalië kunnen vergezellen omdat dit te gevaarlijk is. Bovendien zou haar echtgenoot geen verlof van zijn werkgever kunnen krijgen. In beroep heeft eiseres tevens kopieën overgelegd van de brieven die zij alsnog heeft verstuurd respectievelijk op 27 april 2004 aan de Immigration Department in Nairobi en op 8 juli 2004 aan de Representative of the Republic of Somalia in Dar es Salaam. 3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule). 4. In beroep is in geschil is of verweerder in redelijkheid toepassing van de hardheidsclausule achterwege heeft kunnen laten. 5.De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt vast dat het toetsingskader van het onderhavige beroep wordt bepaald door de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2003, op het beroep van eiseres van 13 juni 2002, registratienummer AWB 02/45491. De rechtbank stelt vast dat verweerder het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bovengenoemde uitspraak op 24 oktober 2003 heeft ingetrokken, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden en als bindend tussen de procespartijen geldt. In genoemde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 22 mei 2002 vernietigd wegens schending van de hoorplicht en daarbij overwogen dat verweerder op grond van een brief van de IOM van 7 augustus 2001 heeft aangenomen dat het voor eiseres mogelijk is om naar Nairobi of Addis Abeba te reizen om daar een mvv aan te vragen. In rechtsoverweging 2.24 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder met het overleggen van deze brief van de IOM niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in het algemeen voor Somaliërs -en voor eiseres in het bijzonder- mogelijk is om zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba of Nairobi te begeven om aldaar een mvv aan te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet duidelijk in hoeverre in de in de brief van de IOM genoemde voorbeelden de Somaliërs al over identiteitsdocumenten beschikten, hoe ze daar aangekomen zijn en of dit voor eiseres ook mogelijk was. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat nu de brief van de IOM van negen maanden vóór het bestreden besluit dateert, terwijl de mogelijkheid tot het verkrijgen van Somalische documenten vooral van het functioneren van Somalische missies in Genève, Rome, Bonn, Londen en Parijs afhangt, die niet immer blijven functioneren nu centraal gezag in Somalië ontbreekt, verweerder nader had moeten onderzoeken of de informatie uit de brief nog correct was ten tijde van het bestreden besluit. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen in rechtsoverweging 2.24 en 2.25 dat de te verkrijgen reisdocumenten ook aanvaardbaar moeten zijn voor derde landen, waar eiseres doorheen zal moeten reizen. Volgens het ambtsbericht van 16 februari 200 worden Somalische paspoorten niet erkend door lidstaten van de Europese Unie. Eiseres zou derhalve met een Somalisch paspoort Nederland niet op legale wijze kunnen uitreizen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat verweerder van eiseres niet kan verlangen dat zij op een illegale wijze naar een ander land dan Nederland reist om een mvv aan te vragen. Voorts heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.26 overwogen dat slechts indien verweerders primaire op de IOM-brief gebaseerde aanname omtrent de mogelijkheid genoegzame reisdocumenten te verkrijgen, niet onjuist blijkt, verweerder eiseres kan tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond dat ze al hetgeen in haar vermogen lag om aan reisdocumenten te komen, heeft gedaan. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.22 overwogen dat als het feitelijk onmogelijk zou zijn voor eiseres om zich naar het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf te begeven om aldaar een verzoek om verlening van een mvv in te dienen, verweerder gelet op het doel van het mvv-vereiste in redelijkheid niet van toepassing van de hardheidsclausule zal kunnen afzien. Gelet op het vorenstaande dient te worden beoordeeld of verweerder in het thans bestreden besluit gevolg heeft gegeven aan hetgeen de rechtbank in bovengenoemde uitspraak heeft overwogen. Derhalve dient, voorafgaande aan de vraag of eiseres al het mogelijke in het werk heeft gesteld om aan reisdocumenten te komen, eerst te worden vastgesteld of verweerder heeft aangetoond dat het voor eiseres mogelijk moet worden geacht om zich naar Somalië of naar een naburig ander land te begeven om aldaar een mvv aan te vragen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verweerder er zich in het thans bestreden besluit toe heeft beperkt te stellen dat het nog steeds mogelijk is om een Somalisch paspoort te verkrijgen via de verschillende Somalische missies in Genève, Dar es Salaam en Rome en dat volgens het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van oktober 2003 gedwongen of vrijwillige terugkeer via het IOM naar Somalië wel plaatsvindt zonder problemen bij inreis en vestiging. Daar tegenover heeft eiseres gesteld dat zij tevergeefs alle haar bekende missies heeft aangeschreven. In dit verband acht de rechtbank het navolgende van belang: -Uit het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van september 2003, pagina 26, blijkt dat er in Genève en Rome Somalische missies zijn die Somalische reisdocumenten verlenen. Uit het dossier blijkt dat eiseres aangetekende brieven heeft verstuurd aan deze twee Somalische missies met het verzoek om verlening van een Somalisch paspoort. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat op deze brieven nooit antwoord is gekomen. -In beroep heeft eiseres een kopie van haar brief aan de Somalische missie in Dar es Salaam, overgelegd. De rechtbank stelt vast dat het bestaan van een Somalische missie in Dar es Salaam voor het eerst in het ambtsbericht van de ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 maart 2004 wordt genoemd, en derhalve een week voor het nemen van de bestreden beschikking. Het bestaan van deze missie wordt in geen van de herstelbrieven van verweerder van 29 januari 2004 en 16 maart 2004 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het, aangezien er geen internationaal erkend centraal gezag in Somalië bestaat en de reeds bestaande Somalische missies niet immer blijven bestaan, op de weg van verweerder lag om eiseres over het bestaan van functionerende Somalische missies, die niet in het ambtsbericht zijn genoemd, te informeren. Nu verweerder eiseres niet op het bestaan van de missie in Dar es Salaam in bezwaar heeft geattendeerd, is de rechtbank van oordeel dat het niet eerder aanschrijven van deze Somalische missie, eiseres in redelijkheid niet mag worden tegengeworpen. -De rechtbank overweegt dat verweerder op de op 16 december 2003 gehouden hoorzitting heeft medegedeeld dat ook in Parijs een Somalische missie is gevestigd. Eiseres heeft vervolgens ook deze missie –tevergeefs- aangeschreven. -De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier brieven van eiseres bevinden, gedateerd op 4 oktober 2003 en geadresseerd aan "The Somali representatieve in Roma Italia", "The representant of Democratic Republic of Somalia in Paris", "The consul generaal Somali in Holland", en "The representant of Democratic Republic of Somalia in Geneva", met het verzoek om verlening van een Somalisch paspoort. Voorts bevindt zich in het dossier een kopie van verzendbewijs voor het versturen van een aangetekende zending op 30 oktober 2003 aan "Representant Geneve, Zwitserland", "Representatief Somalia, Roma, Italia" "Ambassade Somalië, Parijs, Frankrijk" en "Het Consul Generaal of Somalië, Nijmegen". Aangezien op geen van deze brieven een reactie is ontvangen, acht de rechtbank de stelling van verweerder dat het ten tijde van het bestreden besluit mogelijk was om een Somalisch paspoort te verkrijgen via de verschillende Somalische missies, niet aannemelijk. Tevens is de rechtbank van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat eiseres niet al het mogelijke heeft gedaan om desondanks toch een Somalisch reisdocument te verkrijgen. In het verweerschrift heeft verweerder nog op het bestaan van Somalische missies in Cairo, Dubai, Damascus, Djibouti, Sana'a, Jeddah en Koeweit gewezen. Nu het bestaan van bovengenoemde missies niet vóór het bestreden besluit aan eiseres is bekend gemaakt, kan dit niet meer in de beoordeling van het onderhavig beroep worden betrokken. Daarbij wijst de rechtbank op de hiervoor aangehaalde overweging uit de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, dat verweerder van eiseres niet kan verlangen dat zij op een illegale wijze, dus met een internationaal niet erkend Somalisch paspoort naar een ander land dan Nederland reist om een mvv aan te vragen en maakt deze overweging tot de hare. De enkele stelling van verweerder dat terugkeer via de IOM naar Somalië wel plaatsvindt, acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft immers niet onderzocht of deze Somaliërs beschikten over reisdocumenten en zo ja, over welke reisdocumenten. Met name is niet bekend of de betrokken Somaliërs beschikten over recentelijk door een Somalische missie uitgegeven documenten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel evenals de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in rechtsoverweging 2.22 van bovengenoemde uitspraak heeft overwogen, dat, nu aangenomen moet worden dat het onmogelijk is voor eiseres om zich naar het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf te begeven om aldaar een mvv aan te vragen, verweerder in redelijkheid niet van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niets is overwogen met betrekking tot het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting op 16 december 2003 gewezen op een vergelijkbare zaak met IND-dossiernummer 9610.19.2019, waarin het beroep op de hardheidsclausule gehonoreerd is. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de gemachtigde van eiseres het voorblad van de desbetreffende beschikking heeft overgelegd. Verweerder is pas bij het verweerschrift en ter zitting summier hierop ingegaan. Gelet hierop is het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Vervolgens overweegt de rechtbank dat eiseres bij brief van 14 februari 2003, een zogenoemde “14-1-brief”, de Minister heeft verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid voor schrijnende gevallen en eiseres alsnog een verblijfsvergunning te verlenen. Bij brief van 17 juli 2003 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat hij de inhoud van haar brief bij de beslissing op het lopende bezwaar zal betrekken. In beroep heeft eiseres in dit verband onder meer aangevoerd dat zij tot de groep van 26.000 mensen behoort die onder de oude Vreemdelingenwet zijn binnengekomen, aan wie het mvv-vereiste, gelet op de uitlatingen van de Minister, niet zou worden tegengeworpen. Ook op dit onderdeel is het bestreden besluit niet of nauwelijks gemotiveerd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM een draagkrachtige motivering ontbeert. Slechts wordt verwezen naar hetgeen in dit verband reeds in het bestreden besluit van 22 mei 2002 is overwogen. De rechtbank stelt echter vast dat dit besluit bij de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2003 is vernietigd. Aldus heeft verweerder het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel genomen. Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres bij brief van 22 december 2003 heeft verzocht om afgifte van een document, een zogenaamde EU-staat. Bij brief van 15 april 2004 heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 1 april 2004 voor zover daarbij haar aanvraag om een EU-staat is afgewezen. Bij brief van 26 augustus 2004 heeft verweerder dat bezwaarschrift met vermelding van het registratienummer van het onderhavige beroep aan de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift. De rechtbank acht dit onjuist. Het thans bestreden besluit dient voor wat betreft de weigering van afgifte van een EU-staat, als een primair besluit te worden aangemerkt. Daartegen staat gelet op het bepaalde in artikel 8:1 juncto 7:1 van de Awb bezwaar open bij verweerder. Aangezien niet de rechtbank maar verweerder bevoegd is van het bezwaarschrift kennis te nemen, zal het bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb worden teruggezonden aan verweerder. 6. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb en artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 te worden vernietigd. 7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden; 5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136,- vergoedt. Aldus gedaan door mr. F.J. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Powell, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) afschrift verzonden op: