Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7908

Datum uitspraak2005-05-03
Datum gepubliceerd2005-06-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/14606
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / detentieboot Reno / beperking grondrechten. Eiser is in het kader van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000 gedetineerd op de detentieboot Reno te Rotterdam. Eiser stelt zich op het standpunt dat de kwaliteit van het verblijf op de Reno minder is dan in (sommige) andere huizen van bewaring waar vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd en dat hij verder wordt beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit in strijd is met artikel 5.4 Vb 2000. Ook stelt eiser dat een verblijf van langer dan zes maanden op deze detentieboot, mede gelet op het regiem dat wordt gehanteerd, vordert dat er een belangenafweging wordt gemaakt. Er dient een wijziging in de tenuitvoerlegging plaats te vinden. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring op de Reno niet aan de wettelijke eisen voldoet zodat aan de stellingen van eiser in het kader van de vraag naar de rechtmatigheid van die tenuitvoerlegging, geen bijzondere betekenis toe komt. In het kader van de vraag of de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring onrechtmatig is, is onder deze omstandigheden voor een belangenafweging geen plaats.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage nevenzittingsplaats Alkmaar meervoudige kamer U I T S P R A A K Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg.nr: AWB 05/14606 VRONTN V-nr: 270.405.1851 inzake: A, geboren op [...] 1981, van Moldavische of Roemeense nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, eiser, gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. L.C. Bannink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. Ontstaan en loop van het geding 1. Op 9 juni 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 11 januari is de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Op 10 februari 2005 is de maatregel voortgezet op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000. Laatstelijk bij uitspraak van 11 maart 2005 met nummer AWB 05/7828 VRONTN heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 4 april 2005, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding. 3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 april 2005. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. O.J. Elbertsen. 4. Op 22 april 2005 heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:68 Awb het onderzoek heropend en verwezen naar de meervoudige kamer. Het beroep is behandeld ter zitting van 27 april 2005 door de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats. Eiser is aldaar wederom vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Bannink voornoemd. II. Overwegingen 1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Primair stelt hij zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Op 9 maart 2005 heeft eiser deels een nationaliteitsverklaring ingevuld. Nadien is door verweerder niets meer gedaan. Mede gelet op de duur van de maatregel van bewaring is dit onvoldoende voortvarend. Eiser werkt grotendeels mee. De bewaring duurt inmiddels tien maanden, zodat een belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De maatregel dient te worden opgeheven. Eiser verzoekt om toekenning van schadevergoeding. Subsidiair stelt eiser dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig is. De geboden faciliteiten op de detentieboot Reno (hierna: de Reno) zijn beduidend minder dan in andere huizen van bewaring. Eiser verwijst integraal naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 maart 2005 (AWB 05/1307 en AWB 05/3109). Hij verblijft inmiddels langer dan zes maanden op de Reno, de grondrechten van eiser worden verder ingeperkt dan het doel van de maatregel, en/of de orde en veiligheid aan boord van de Reno rechtvaardigen. Dit is in strijd met artikel 5.4 Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Eiser verzoekt om wijziging van de tenuitvoerlegging alsmede schadevergoeding met ingang van de datum dat hij zes maanden op de Reno verbleef dan wel met ingang van de datum indiening beroep. 2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Verweerder handelt voldoende voortvarend. Er wordt maandelijks gerappelleerd bij de Moldavische autoriteiten. Eiser frustreert het onderzoek. Hij weigert de nationaliteitsverklaring geheel in te vullen en essentiële informatie te verschaffen. Voorts heeft eiser het onderzoek vertraagd door een asielaanvraag in te dienen en deze vervolgens weer in te trekken. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiser stelt verweerder zich op het standpunt dat de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam niet wordt gevolgd. Primair stelt verweerder dat klachten over het regime van een huis van bewaring niet ter beoordeling van deze rechtbank staan, nu de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) ter zake een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt. De in de door eiser aangehaalde uitspraak gehanteerde termijn van zes maanden waarna een belangenafweging dient plaats te vinden, is een oneigenlijk toepassing van deze termijn. De termijn ziet op de belangenafweging die in zijn algemeenheid ten aanzien van de voortduring van de maatregel wordt gehanteerd. Mocht bij de tenuitvoerlegging al sprake zijn van strijd met enig grondrecht, dan bestaat deze strijd vanaf het begin en niet eerst na verloop van zes maanden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de Reno is aangewezen als huis van bewaring en voldoet aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De rechtbank overweegt het volgende. 3. Ten eerste staat ter beoordeling of verweerder sinds de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2005 het onderzoek inzake de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser met voldoende voortvarendheid heeft voortgezet. Gelet op het feit dat verweerder wederom pogingen heeft gedaan eiser er toe te bewegen een nationaliteitsverklaring in te vullen en het feit dat het onderzoek bij de Moldavische autoriteiten nog steeds loopt en verweerder maandelijks rappelleert, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. 4. De bewaring duurt thans tien maanden. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). Deze situatie doet zich hier voor, aangezien eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en/of nationaliteit frustreert door te weigeren de nationaliteitsverklaring naar behoren in te vullen. De belangenafweging valt thans in het nadeel van eiser uit. 5. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire standpunt van eiser dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is. Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw 2000, kan de rechtbank indien deze bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaren. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging. Ingevolge artikel 5.4 Vb 2000 wordt de bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 onder meer ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. 6. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Bij uitspraak van 28 juni 2001 (JV 2001, 206) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen – voor zover thans van belang – dat gelet op de in artikel 94 Vw 2000 geboden rechtsgang, mede gelet op het bepaalde in het tweede en het vierde lid van artikel 15 van de Grondwet, voorschriften inzake het regime en de voorlichting omtrent het daarin bepaalde raken aan de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Eiser heeft gesteld dat zijn grondrechten meer dan noodzakelijk worden beperkt. De rechtbank acht zich op grond van het bovenstaande bevoegd kennis te nemen van het geschil. Zulks ondanks het feit dat er voor eiser ingevolge de Pbw mogelijkheden bestaan bij de beklagcommissie beklag te doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing alsmede dat hij om overplaatsing naar een andere inrichting kan vragen bij de selectiefunctionaris. 7. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, Pbw worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld betreffende het beheer van het regime in een inrichting. Artikel 9, tweede lid en onder d, Pbw bepaalt dat in huizen van bewaring kunnen worden opgenomen personen in vreemdelingenbewaring. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Reno is aangewezen als een normaal beveiligd huis van bewaring met een regime van beperkte gemeenschap. 8. Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat er op de Reno een ernstig gebrek aan bewegingsruimte is. Eiser stelt daartoe dat hij met drie andere personen verblijft op een cel van slechts 20 vierkante meter. De rechtbank overweegt daarover dat artikel 12a, eerste lid, van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen bepaalt dat de verblijfsruimten in normaal beveiligde inrichtingen bestemd voor onderbrenging van meer dan twee gedetineerden, zodanig zijn uitgevoerd en ingericht dat zij de individuele gedetineerde voldoende ruimte en daglicht bieden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de verblijfsruimte van eiser op de Reno voldoende ruimte. Steun voor dit oordeel kan worden gevonden in artikel 3 van de Regeling, waarin is bepaald dat de verblijfsruimte voor één of twee personen een vloeroppervlak heeft van minimaal 10 vierkante meter. Eiser heeft niet gesteld dat een andere maatstaf dient te worden aangelegd. 9. Ten tweede stelt eiser dat er op de Reno, gelet op het verblijf in de cel met drie andere personen, een te groot gebrek aan privacy is. De rechtbank overweegt daarover dat het regime dat wordt toegepast op de Reno, te weten het regime van beperkte gemeenschap, zijn grondslag vindt in artikel 21 Pbw. Ingevolge dit artikel worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich op in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimten. Gelet hierop is de onderbrenging van vier gedetineerden in één verblijfsruimte in overeenstemming met de Pbw. Inherent hieraan is een beperking van de privacy, in welke beperking evenwel voor de vreemdelingenbewaring bij wet is voorzien. Gesteld noch gebleken is dat deze wettelijke regeling een toetsing aan de relevante verdragsbepalingen niet doorstaat. 10. Ook stelt eiser dat er een onnodige inperking van zijn grondrechten plaatsvindt door het feit dat er op de Reno geen mogelijkheden zijn om arbeid te verrichten en er geen mogelijkheid is tot educatie. Artikel 47, tweede lid, Pbw bepaalt dat de directeur zorgdraagt voor de beschikbaarheid van arbeid, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet. In het kader van het vooronderzoek door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, dat heeft geleid tot de door eiser aangehaalde uitspraak van 18 maart 2005 is een proces-verbaal van een onderzoek op de Reno opgemaakt. Dit proces-verbaal dateert van 28 februari 2005. Uit dit proces-verbaal blijkt dat op de Reno geen mogelijkheid wordt geboden tot het verrichten van arbeid, omdat dit zich niet zou verdragen met de aard en duur van de detentie: vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting. De rechtbank is van oordeel dat de directie van de Reno hiertoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten. De mogelijkheid tot het volgen van educatie is neergelegd in artikel 48, eerste lid, Pbw. In de tweede volzin staat dat de gedetineerde recht heeft op het volgen van onderwijs en andere educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de aard van de detentie en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het recht op arbeid is de rechtbank van oordeel dat ook hier de directie van de Reno in redelijkheid heeft kunnen besluiten het aanbieden van educatie achterwege te laten. De rechtbank overweegt voorts dat met het door eiser gestelde gebrek aan mogelijkheden voor arbeid en educatie geen grondrecht wordt geschonden. 11. Verder stelt eiser dat hij op de Reno onvoldoende in de gelegenheid wordt gesteld te verpozen en te bewegen. Artikel 49 Pbw bepaalt dat de gedetineerde recht heeft op recreatie en dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uren per week. Daarnaast draagt de directeur zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven. Artikel 3, derde lid, Penitantiaire Maatregel bepaalt dat in het regime van beperkte gemeenschap, bedoeld in artikel 21 van de Pbw, tussen 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden. Niet is gesteld dat op de Reno niet aan deze wettelijke eisen wordt voldaan. Het door de Reno aangeboden programma wordt derhalve geacht in overeenstemming te zijn met voornoemde bepalingen. Voorts zijn ook ter zake van de op de Reno geboden recreatieve mogelijkheden naar het oordeel van de rechtbank geen grondrechten in het geding. 12. Nu niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring op de Reno niet aan de wettelijke eisen voldoet, komt aan de stelling van eiser dat de kwaliteit van het verblijf op de Reno minder is dan in (sommige) andere huizen van bewaring waar vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, in het kader van de vraag naar de rechtmatigheid van die tenuitvoerlegging, geen bijzondere betekenis toe. 13. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat bij de tenuitvoerlegging van de bewaring eiser niet verder wordt beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. In het kader van de vraag of de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring onrechtmatig is, is onder deze omstandigheden voor een belangenafweging geen plaats. 14. Uit het voorgaande volgt dat de voortzetting en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd zijn te achten met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard. 15. Nu de vrijheidsontnemende maatregel niet wordt opgeheven, komt het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking. III. Beslissing De rechtbank: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2005 door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. J.S. Reid en mr. drs. R.M. Steinhaus, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Rensenbrink, griffier Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Afschrift verzonden op: Conc:FR Bp: D:B