Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7942

Datum uitspraak2005-05-11
Datum gepubliceerd2005-06-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 04/1450 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres ontvangt een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ter hoogte van € 890,45 netto per maand. Eiseres heeft op 3 februari 2003 een woning gehuurd tegen een huurprijs van € 458,76 per maand, bij wijze van huurgarantie gedurende een periode van vijf jaren te indexeren met een percentage van 2,5% per jaar. Inclusief te leveren diensten dient eiseres € 462,52 per maand te betalen. De huurovereenkomst is aangegaan ten behoeve van eiseres en de heer B. Uit de basisadministratie persoonsgegevens, uittreksel de dato 8 juli 2004, blijkt echter dat sedert 25 februari 2003 alleen eiseres op het betreffende adres is ingeschreven.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 04 / 1450 WWB Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [A], wonende te Brunssum, eiseres, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Brunssum, gevestigd te Brunssum, verweerder. Datum bestreden besluit: 21 september 2004 Kenmerk: ABZ nr. 04/11048 en 11265 Behandeling ter zitting: 21 februari 2005 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 21 september 2004 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 28 juni 2004 tegen het uitblijven van een besluit op aanvraag alsmede een bezwaarschrift van 4 augustus 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 28 juli 2004 ongegrond verklaard. Bij brief van 24 september 2004 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Bij brief van 1 november 2004 heeft de gemachtigde van eiseres op voormeld verweerschrift gereageerd. Bij brief van 6 januari 2005 zijn nadere stukken ingediend. Deze reactie en de nadere stukken zijn in kopie aan verweerder gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 21 februari 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.H.A. Brauer voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. R.L.M. Meijers. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen De feiten Eiseres ontvangt een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ter hoogte van € 890,45 netto per maand (niveau januari 2004). Eiseres heeft op 3 februari 2003 een woning gehuurd tegen een huurprijs van € 458,76 per maand, bij wijze van huurgarantie gedurende een periode van vijf jaren te indexeren met een percentage van 2,5% per jaar. Inclusief te leveren diensten dient eiseres € 462,52 per maand te betalen. De huurovereenkomst is aangegaan ten behoeve van eiseres en de heer [B]. Uit de basisadministratie persoonsgegevens, uittreksel de dato 8 juli 2004, blijkt echter dat sedert 25 februari 2003 alleen eiseres op het betreffende adres is ingeschreven. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft bij besluit van 25 maart 2004 de bezwaren tegen de primaire besluiten van de Minister tot afwijzing van de aanvragen om huursubsidie voor de jaren 2002-2003 en 2003-2004 ongegrond verklaard. In navolging van de adviezen ter zake van verweerder acht de Minister de woning niet passend voor eiseres. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2005, kenmerk AWB 04/501 WET ZWA, gegrond verklaard, waarbij het besluit is vernietigd en de Minister is opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften van eiseres. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de adviezen van verweerder niet of nauwelijks gemotiveerd zijn en de Minister niet op basis van die adviezen had kunnen besluiten. Het in de vermelde procedure bestreden besluit is vervolgens gebaseerd op een na de in die procedure gehouden hoorzitting afgegeven nader advies van 4 maart 2004. In dit advies is - kort gezegd - aangegeven dat eiseres wist dat de huurprijs van de woning boven de aftoppingsgrens voor huursubsidie lag, doch dat dit geen probleem was nu zij met een partner de woning zou betrekken. Om deze reden is de woning ook aan eiseres toegewezen. Deze partner is echter nooit meeverhuisd. Omdat eiseres niet meer in staat is gesteld op dat nadere advies te worden gehoord heeft de Minister in strijd gehandeld met artikel 7:9 van de Awb. Eiseres heeft bij verweerder een Inlichtingenformulier bijzondere bijstand, gedagtekend op 19 april 2004, ingediend. Dit formulier bevat niet de mogelijkheid een geconcretiseerde aanvraag in te dienen, doch enkel de mogelijkheid algemene gegevens over de aanvrager te melden. Eiseres geeft in dit formulier aan in een huurwoning te wonen, waarvoor zij geen huursubsidie ontvangt in verband met een te hoge huurprijs. Eiseres heeft vervolgens een Aanvraagformulier bijzondere bijstand ingediend, dat is gedagtekend op 6 juli 2004. Zij verzoekt in dit formulier om toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. Bij brief van 28 juni 2004 is namens eiser tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juli 2004 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder overweegt daartoe dat de Huursubsidiewet een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB), zodat laatstgenoemde wet geen functie meer heeft. Verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden en/of dringende redenen die een afwijking hierop noodzakelijk maken. Bij brief van 4 augustus 2004 is namens eiseres ook tegen het besluit van 28 juli 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder. Daarbij is aangevoerd, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De woning was passend voor eiseres en haar toenmalige partner. Eiseres heeft echter door het wegvallen van de partner aanspraak moeten maken op huursubsidie. Namens eiseres wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening, omdat eiseres daarvoor niet in aanmerking komt voor huursubsidie en de gemeente Brunssum dat heeft veroorzaakt. Voorts wordt er namens eiseres aangevoerd dat er geen mogelijkheid bestaat tot verhuizen, aangezien er veel aanpassingen zijn gedaan in het huis van eiseres. Tot slot wordt aangevoerd dat eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd met ingang van de datum van huur van de woning, te weten 1 maart 2003. Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 26 augustus 2004 op het bezwaar te worden gehoord. Bij die gelegenheid is onder meer naar voren gebracht, dat verweerder alleen het inlichtingenformulier heeft ontvangen en niet het aanvraagformulier. Namens eiseres wordt aangegeven dat eiseres meerdere aanpassingen aan haar woning heeft laten verrichten. Voorts wordt namens eiseres aangegeven dat de weigering huursubsidie mede gebaseerd is op de verklaring namens het college van burgemeester en wethouders van 4 maart 2004. Deze verklaring bevat volgens eiseres echter onjuistheden en is in strijd met de feiten. Het besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder beide bezwaarschriften ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat de Huursubsidiewet een voorliggende voorziening ex artikel 15 van de WWB is. Nu de aanvraag om huursubsidie is afgewezen, is op goede gronden ook de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Voorts is eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken in maart of april 2004 een aanvraag te hebben ingediend, zodat het primaire besluit binnen de reguliere beslistermijn is genomen. Het beroep Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aan-ge-voerd, dat er wel degelijk een eerdere aanvraag is ingediend en dat verweerder te laat een beslissing heeft genomen; het enkel ontbreken van het aanvraagformulier wil niet zeggen dat er geen aanvraag is. Voorts wordt namens eiseres aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Er zijn verscheidene aanpassingen aan haar woning verricht en haar relatie is verbroken. De huursubsidie is geweigerd op grond van valse informatie van de gemeente Brunssum. Het bestreden besluit is onvolledig en onzorgvuldig, aangezien er volgens eiseres op bepaalde dingen niet wordt ingegaan. Het verweer In het verweerschrift van 25 oktober 2004 wordt door verweerder verwezen naar de bestreden beslissing op bezwaar en de bijgevoegde stukken. De beoordeling De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal staat de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag af te wijzen. Alvorens daartoe over te gaan ziet de rechtbank zich echter in de eerste plaats voor de vraag gesteld, of het bezwaar, voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag, op goede gronde ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Daargelaten de vraag, of in casus inderdaad sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, ter zake waarvan de rechtbank vaststelt dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat een eerdere aanvraag is ingediend, stelt de rechtbank vast dat verweerder in ieder geval een primair besluit heeft genomen ter zake de aanspraak van eiseres op bijzondere bijstand. Het procesbelang bij het bezwaar tegen het uitblijven van een dergelijk besluit is daarmee komen te vervallen, zodat in het thans bestreden besluit het betreffende bezwaar ten onrechte ontvankelijk is verklaard. Het besluit kan dan ook geen stand houden. Omdat ter zake maar één besluit mogelijk is en voor een proceskostenveroordeling in de bezwaarfase - gelet op de hiervoor genoemde vaststelling - geen plaats is, zal de rechtbank doen hetgeen verweerder had behoren te doen en het bezwaar van 28 juni 2004 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de door de rechtbank te beantwoorden inhoudelijke vraag merkt de rechtbank als volgt op. De rechtbank acht de volgende bepalingen van belang. Artikel 15, eerste lid, van de WWB Geen recht op bijstand bestaat voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Artikel 16, eerste lid, van de WWB Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. In navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2003, kenmerk 00/6007 NABW, LJN: AM2540, JABW 2003, 224, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Vaststaat dat eiseres als huurder van een woning behoort tot degenen die een beroep kunnen doen op de Huursubsidiewet. Met betrekking tot de voorziening in haar woonkosten moet de Huursubsidiewet en de op die wet gebaseerde regelgeving, mede gelet op de in casus relevante in artikel 12, derde lid, van de Huursubsidiewet opgenomen hardheidsclausule, worden beschouwd als een aan de Abw voorliggende, passend en toereikend te achten voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Onder deze omstandigheden was verweerder niet bevoegd om aan appellante bijzondere bijstand te verlenen in de woonkosten. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is de rechtbank niet gebleken, zodat verweerder niet de bevoegdheid toekwam om in afwijking hiervan tot bijstandsverlening in de woonkosten over te gaan. Hetgeen namens eiseres als bijzondere omstandigheid is aangevoerd kan zeker niet als zodanig worden aangemerkt. In verband met het vorenstaande is aan eiseres terecht geen bijzondere bijstand ter voorziening in woonkosten verleend, zodat het bezwaar tegen dat besluit terecht ongegrond is verklaard. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen over de namens eiseres genoemde valse verklaringen van verweerder die tot afwijzing van de huursubsidie zouden hebben geleid. Deze verklaringen zijn onderwerp van geschil in een separate procedure, waarin nog niet onherroepelijk is beslist. Verweerder dient in de onderhavige procedure uit te gaan van de in die procedure onderliggende, niet geschorste besluiten tot afwijzing van de aanvragen om toekenning van huursubsidie. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiseres voor ongegrond moet worden gehouden. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie-ning van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver-goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--. Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaarschrift van 28 juni 2004 ontvankelijk is verklaard; 2. doet hetgeen verweerder had behoren te doen en verklaart het bezwaar van 28 juni 2004 alsnog niet-ontvankelijk; 3. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; 4. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door de gemeente Brunssum; 5. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Brunssum aan de griffier van de rechtbank Maastricht. Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Hoof als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2005 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. J.H. van Hoof w.g. F.A.G.M. Vluggen Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 12 mei 2005 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.