Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7953

Datum uitspraak2005-06-22
Datum gepubliceerd2005-06-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409062/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 februari 2003, kenmerk 33/36 afd. 3A, heeft de gemeenteraad van Amsterdam op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder  hogere grenswaarden vastgesteld in verband met het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt.


Uitspraak

200409062/1. Datum uitspraak: 22 juni 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam, zich noemende "Werkgroep Bestemmingsplan Haarlemmerbuurt", en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 februari 2003, kenmerk 33/36 afd. 3A, heeft de gemeenteraad van Amsterdam op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder  hogere grenswaarden vastgesteld in verband met het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt. Bij besluit van 1 juli 2004, kenmerk 2004-24838, verzonden op 1 juli 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 augustus 2004, bij de arrondissementsrechtbank te Haarlem ingekomen op 10 augustus 2004, beroep ingesteld. Het beroep is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar de Raad van State doorgezonden, alwaar het is ingekomen op 9 november 2004. Bij brief van 28 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2005, waar van [een van de appellanten] , in persoon, bijgestaan door M.E. Takens, gemachtigde, is verschenen. Verweerder is niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder heeft het bezwaar van appellanten om twee redenen niet-ontvankelijk verklaard. In de eerste plaats stelt hij dat appellanten buiten de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) gestelde termijn van zes weken bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2003. In de tweede plaats stelt verweerder dat appellanten  bij het besluit van 5 februari 2003 geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb, nu zij geen bijzondere, rechtens te erkennen, relatie hebben tot een of meer van de woningen waarvoor bij dit besluit hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld. 2.2.    Appellanten stellen ten onrechte niet-ontvankelijk te zijn verklaard in hun bezwaar. Ten eerste voeren zij aan dat zij binnen de door verweerder in de kennisgeving genoemde termijn bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2003. Ten tweede zijn zij van mening dat zij allen als bewoners door het besluit persoonlijk in hun belang zijn getroffen, zodat zij ten onrechte niet zijn aangemerkt als belanghebbenden. [appellant] voert ten slotte aan, dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet in een woning woont waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld. 2.2.1.    Volgens de stukken gaat verweerder ervan uit dat het besluit van  5 februari 2003 is bekendgemaakt op 12 februari 2003, de bezwaartermijn aanving op 13 februari 2003 en die termijn verstreken is op 25 maart 2003. Volgens verweerder is het bezwaarschrift van 6 mei 2003 aldus ingediend buiten de wettelijke bezwaartermijn. 2.2.2.    Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 3:45, eerst lid, van de Awb bepaalt dat indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, daarvan bij de bekendmaking en de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt. Daarbij dient ingevolge het tweede lid van dat artikel te worden bepaald door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. 2.2.3.    De Afdeling stelt vast dat de kennisgeving is geschied door het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum en dat in deze kennisgeving, gedateerd 26 maart 2003, is vermeld dat het besluit van 5 februari 2005 ter inzage wordt gelegd van 27 maart 2003 tot 7 mei 2003 en dat een belanghebbende gedurende die termijn een bezwaarschrift kan indienen bij verweerder. Het bezwaarschrift van appellante is ingediend op   6 mei 2003. Omdat appellanten zijn uitgegaan van die kennisgeving, is de  daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding verschoonbaar. Het bezwaar  van appellanten is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. 2.2.4.    Ingevolge artikel 146 van de Wet geluidhinder en artikel 20.13 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Awb niet van toepassing is, uitsluitend door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep worden ingesteld.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het derde lid van dit artikel bepaalt, dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.2.5.    De Afdeling overweegt dat het informele samenwerkingsverband van appellanten niet aangemerkt kan worden als een rechtspersoon, zodat de ondertekenaars van het beroepschrift tegelijkertijd, doch uitsluitend voor zichzelf, persoonlijk op kunnen komen.    Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in onder meer haar uitspraak van 25 augustus 2000, no. E03.98.1623 (M en R 2001/4, nr. 44), kunnen in een geval als hier slechts als belanghebbende worden aangemerkt diegenen die uit hoofde van een bijzondere, rechtens te erkennen, relatie tot een of meer van de betrokken woningen bezwaar hebben tegen de hogere grenswaarden.    Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat de woning van [appellant] aan de [locatie] deel uitmaakt van het gebouw dat bekend staat als het "Brandweerblok" en dat in het raadsbesluit van 5 februari 2003 hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld voor de hele zijde van dat blok waaraan die woning is gelegen. Uitgaande van hetgeen ter zitting is gesteld, moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] belanghebbende is bij het besluit. Hij is dan ook wat dit betreft ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en zijn beroep is in zoverre gegrond.    Gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat voor de woningen van de overige appellanten hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld, dan wel dat die appellanten anderszins een rechtens te respecteren belang hebben bij het besluit. Uitgaande daarvan zijn die appellanten geen belanghebbenden in de zin van art. 1:2, eerste lid, van de Awb. Hun bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard en hun beroep is daarom ongegrond. 2.3.    Het beroep voorzover ingediend door [appellant] is gegrond. Het beroep is voor het overige ongegrond. 2.4.    Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep voorzover ingediend door [appellant] gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 1 juli 2004, kenmerk 2004-24838, voorzover [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard; III.    verklaart het beroep van de overige appellanten ongegrond; IV.    veroordeelt het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 117,66 (zegge: honderdzeventien euro en zesenzestig cent); het dient door de provincie Noord-Holland aan deze appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt    w.g. Stolker Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005 157-484.