Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT8045

Datum uitspraak2005-06-21
Datum gepubliceerd2005-06-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6066 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van een tweejarige managementopleiding.


Uitspraak

03/6066 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. P. Goettsch advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2003, reg.nr. 02/5647 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 31 meii 2005, waar voor appellant is verschenen mr.Goettsch, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr M. Diderich. werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant ontvangt in aansluiting op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, waarvan de maximale duur op 25 maart 2002 was verstreken, sinds 26 maart 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante heeft in 2000 een universitaire studie rechtsgeleerdheid afgerond. Op 2 september 2002 heeft appellant gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van een tweejarige managementopleiding bij het instituut Nimbas te Utrecht. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 12 september 2002 op de grond dat deze opleiding voor hem niet noodzakelijk is. Bij besluit van 12 september 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2002 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 oktober 20023 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. De door appellant thans aangevraagde vergoeding betreft het volgen van een managementopleiding op Hbo-niveau. Voor degenen die, zoals appellant, een opleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs hebben genoten, geldt volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt dat het al bereikte opleidingsniveau een voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid. De door en namens appellant aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen niet dat in zijn geval van dit uitgangspunt wordt afgeweken. De Raad merkt daarbij op dat op grond van artikel 113, tweede lid, van de Abw in beginsel alle arbeid passend is die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende berekend is, met uitzondering van arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Het voorgaande brengt met zich mee dat de kosten van de managementopleiding bij het Instituut Nimbas niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. In hetgeen met betrekking tot de Regeling noodzakelijke scholing namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr.Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) P.C. de Wit. RB0706