Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT8074

Datum uitspraak2005-06-13
Datum gepubliceerd2005-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 04 / 1184 GEMWT ZWA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft op vrijdag 4 juni 2004 omstreeks 22.00 uur in een parkeervak op de middenberm van de Stationstraat te Maastricht zijn auto geparkeerd. Deze middenberm is aangewezen als gebied voor betaald parkeren, hetgeen met borden is aangegeven. Op zaterdagen wordt op voormelde middenberm gedurende de ochtend en middag een markt gehouden. De bebording omvat daarom een bord met de tekst “parkeren verboden i.v.m. markt op zaterdag van 06.00-18.00 h”. Verweerder heeft de auto van eiser op zaterdag 5 juni 2004 omstreeks 9.00 uur door een takel- en bergingsbedrijf doen wegslepen, aangezien de auto toen nog steeds op de middenberm geparkeerd stond.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 04 / 1184 GEMWT ZWA Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake mr. [A], wonende te Amsterdam, eiser, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht, verweerder. Datum bestreden besluit: 21 juli 2004 Kenmerk: 2004-24646 Behandeling ter zitting: 26 januari 2005 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder eisers bezwaren tegen verweerders besluit om eisers auto te doen wegslepen ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan eiser gezonden. De andere aan het dossier toegevoegde stukken zijn eveneens in afschrift aan de partijen gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 26 januari 2005. Eiser is toen in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. T. Peters en R. Candel, ambtenaren der gemeente. 2. Overwegingen Eiser heeft op vrijdag 4 juni 2004 omstreeks 22.00 uur in een parkeervak op de middenberm van de Stationstraat te Maastricht zijn auto geparkeerd. Deze middenberm is aangewezen als gebied voor betaald parkeren, hetgeen met borden is aangegeven. Op zaterdagen wordt op voormelde middenberm gedurende de ochtend en middag een markt gehouden. De bebording omvat daarom een bord met de tekst “parkeren verboden i.v.m. markt op zaterdag van 06.00-18.00 h”. Verweerder heeft de auto van eiser op zaterdag 5 juni 2004 omstreeks 9.00 uur door een takel- en bergingsbedrijf doen wegslepen, aangezien de auto toen nog steeds op de middenberm geparkeerd stond. Eiser heeft de auto diezelfde dag om 12.20 uur bij het takel- en bergingsbedrijf opgehaald. Bij die gelegenheid is eiser een zogeheten BOW-bon uitgereikt. In de bon is vermeld dat tegen het wegslepen binnen zes weken bezwaar kon worden gemaakt. Eiser heeft bij schrijven van 10 juni 2004 bezwaar gemaakt tegen het wegslepen van zijn auto. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het bezwaar te worden gehoord. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich daarin op het standpunt dat eiser, nu zijn auto op 5 juni 2004 omstreeks 9.00 uur op de middenberm geparkeerd stond, het voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, van het RVV 1990 heeft overtreden, en het wegslepen van de auto noodzakelijk was om de markt te kunnen opbouwen. Eiser kan zich daarmee niet verenigen. Hij is van mening dat de omstandigheid dat de auto op 5 juni 2004 omstreeks 9.00 uur op de middenberm geparkeerd stond niet een overtreding van een bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) vastgesteld voorschrift oplevert, dat de middenberm niet een aangewezen weg of weggedeelte als bedoeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW is en dat het wegslepen niet noodzakelijk was voor het vrijhouden van een aangewezen weg of weggedeelte. Eiser heeft in dit verband opgemerkt dat de op de middenberm aanwezige borden zijn geplaatst in verband met betaald parkeren ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2002 van verweerders gemeente. Er is met betrekking tot deze borden geen verkeersbesluit als bedoeld in artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer genomen. Voorts stelt eiser dat de aanwezige borden door de gemiddelde weggebruiker niet zullen worden herkend of begrepen als borden die voor het parkeervak waar de auto van eiser geparkeerd stond een parkeerverbod in het leven roepen, maar als borden die de weggebruiker inscherpen dat parkeerbelasting moet worden betaald. Het door verweerder gewenste verkeersgedrag , in casu op de middenberm geen auto laten staan op zaterdagen van 9.00 uur tot 18.00 uur, voldoet in dit geval volgens eiser niet aan het door de wetgever nodig geachte kenbaarheidsvereiste. Eiser weerspreekt dat het wegslepen nodig was voor het opbouwen van de markt. De markt vangt namelijk aan om 8.00 uur. De auto is na 8.00 uur weggesleept, derhalve op een moment waarop de markt reeds was opgebouwd. Op grond van het vorenstaande is eiser van mening dat verweerder de auto niet had mogen doen wegslepen. Verweerder heeft in zijn verweer gesteld dat eiser gronden in beroep tardief heeft aangevoerd. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Niet gezegd kan worden dat eiser in beroep gronden heeft aangevoerd welke niet passen binnen het reeds in bezwaar tussen partijen bestaande geschil. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW behoort tot de bevoegdheid van verweerder tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens de WVW vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen. Ingevolge artikel 173, tweede lid, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval ook de aanwijzing van de desbetreffende wegen en weggedeelten, wil het gemeentebestuur bestuursdwang kunnen toepassen in gevallen als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c. Op grond van artikel 2, aanhef en onder c en 3º, van het Besluit wegslepen van voertuigen (hierna: het Besluit) zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de WVW parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het RVV 1990, waarbij op een onderbord de dagen of uren worden aangegeven waarop het parkeren verboden is. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d en 3º, van het RVV 1990 mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord verboden is. Op grond van artikel 2 van de Wegsleepverordening Maastricht 2002, voorzover thans van belang, worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de WVW aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Maastricht voorzover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten. Onder parkeren dient te worden verstaan: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Bij de gedingstukken bevindt zich een plattegrond van de onderhavige middenberm in de Stationstraat te Maastricht. Op deze plattegrond zijn aangeduid het parkeervak waar eisers auto geparkeerd stond alsmede de plaats van een viertal borden op de middenberm. Deze borden hebben, naar de rechtbank heeft begrepen, alle hetzelfde uiterlijk. Daarnaast bevinden zich bij de gedingstukken een -kennelijk voorafgaand aan het wegslepen gemaakte- foto van voormeld parkeervak met daarop eisers auto alsmede een foto van één van de voormelde borden. Voormeld bord bestaat uit een rechtopstaand rechthoekig bord en een daaronder aangebracht onderbord. Op het rechthoekige bord bevinden zich een vierkant blauw vlak met daarin, in wit, de letter “P”, een afbeelding van een personenauto en een afbeelding voorzien van de tekst “Automaat”. Op het rechthoekige bord bevinden zich boven het blauwe vlak de tekst “betaald parkeren” en onder het blauwe vlak de tekst “parkeren in de vakken en koop direct een kaartje bij de parkeerautomaat”. Het onderbord bevat de tekst “parkeren verboden i.v.m. markt op zaterdag van 06.00-18.00 h”. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit bord een parkeergelegenheid aan waarvoor betaald parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2002 van Maastricht geldt en is dit bord tevens aan te merken als een bord E4 van bijlage 1 van het RVV 1990 (parkeergelegenheid) waarbij op het onderbord is aangegeven dat parkeren verboden is op zaterdagen van 6.00 uur tot 18.00 uur. Gelet op de situering van de borden, zoals blijkende uit eerdervermelde plattegrond, strekte het parkeerverbod zich uit tot het parkeervak waarop eiser zijn auto had geparkeerd. Door zijn auto daar te parkeren heeft eiser derhalve eerdervermeld voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d en 3º, van het RVV 1990 overtreden. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder heeft bevestigd, geen verkeersbesluit tot plaatsing van het bord en onderbord is genomen. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van 10 juni 1986, gepubliceerd onder LJN AC1488) dient de weggebruiker een verkeersteken dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid, op te volgen, ook al is dat verkeersteken niet geplaatst met inachtneming van de daaromtrent geldende wettelijke voorschriften. De rechtbank volgt deze jurisprudentie. Gelet op het vorenstaande behoorde het onderhavige parkeervak tot een aangewezen weggedeelte als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de WVW. Op grond van de door verweerder in geding gebrachte foto’s, acht de rechtbank voldoende aangetoond dat de marktverkopers die hun kraam op of in de onmiddellijke nabijheid van het parkeervak dienden op te richten, en of het publiek, van de aanwezigheid van de auto hinder ondervonden. Opbouwen van een kraam ter plaatse van het parkeervak was niet mogelijk. Om verdere hinder te voorkomen was verwijdering van de auto dan ook noodzakelijk. Gelet op het vorenstaande was in dit geval aan de voorwaarden voor toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW voldaan. Gelet op het algemene belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In dit geval acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig welke verweerder hadden moeten nopen ervan af te zien eisers auto te doen wegslepen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiser voor ongegrond moet worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De Rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2005 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. A. Zweipfenning w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 13 juni 2005 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver-wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist