Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT8844

Datum uitspraak2005-07-11
Datum gepubliceerd2005-07-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers276871 VV EXPL 05-183
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Kort geding. Bij de afwijzing van het verzoek van een groepleidster om verlaging van haar arbeidsduur heeft Kinderopvang zich terecht beroepen op een zwaarwegend bedrijfsbelang.


Uitspraak

Rechtbank Haarlem sector kanton, locatie Haarlem zaak/rolnummer: 276871 VV EXPL 05-183 datum uitspraak: 11 juli 2005 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING in de zaak van [eiseres] te [woonplaats] eisende partij hierna te noemen [eiseres] gemachtigde mr. M. Bronneman --tegen-- de stichting STICHTING KINDEROPVANG SPAARNE te Haarlem gedaagde partij hierna te noemen SKOS gemachtigde mr. H.B. Kroes. De procedure [Eiseres] heeft SKOS op 20 juni 2005 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2005, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht. De feiten [Eiseres] is op 15 augustus 2002 in dienst van SKOS getreden als groepleidster met een dienstverband van de ene week drie dagen, en de volgende week vier dagen. Na een periode van zwangerschapsverlof heeft [eiseres] gedurende de periode van 1 februari 2004 tot 1 februari 2005 in het kader van ouderschapsverlof per week twee dagen van 8,75 uur gewerkt. In een beoordelingsgesprek van 5 oktober 2004 heeft [eiseres] aan haar leidinggevende [naam] meegedeeld dat zij na haar ouderschapsverlof twee dagen per week wilde blijven werken. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Vervolgens heeft [eiseres] bij brief van 31 januari 2005 aan de directie van SKOS onder meer geschreven: (…) Mijn aanvraag om 2 dagen per week te werken is helaas afgewezen en ook halve dagen werken (…) is geen mogelijkheid. Nu heb ik met [naam] afgesproken dat ik de ene week 2 dagen ga werken en de andere week 3 dagen, met maandag als wisseldag. Mocht er in de toekomst wel 2 dagen gewerkt kunnen worden, dan hoor ik dit uiteraard graag. SKOS heeft de inhoud van de brief van [eiseres] van 31 januari 2005 als vraag opgevat en deze bij brief van 3 februari 2005 als volgt beantwoord: Naar aanleiding van jouw vraag hebben we ons in de staf serieus gebogen over het minimum aantal te werken dagen door de vaste groepsleiding. De eindconclusie was, dat dit minimum op twee om drie dagen vastgesteld bleef. [Naam], jouw locatiehoofd, heeft zich erg ingezet om jouw vraag te honoreren. Toch is de uiteindelijke vaststelling van het minimum aantal te werken dagen unaniem door de staf genomen. Naar mijn inschatting blijft dit nog wel een hele tijd van kracht. Het gaat om evenwicht tussen de wens van de ouders naar zoveel mogelijk vaste gezichten op de groep en de behoefte aan parttime werk van de leidsters. [Eiseres] is per 1 februari 2005 haar werkzaamheden op deze basis (21,875 uur per week) gaan verrichten. Tot 11 april 2005 mocht [eiseres] echter tweeënhalve dag per week werken, en daarna wekelijks op dinsdag en vrijdag, en om de week op maandag. Vanwege problemen met de opvang van haar dochter heeft [eiseres] na overleg met haar leidinggevende Van der Meij de maandagen verlof opgenomen. Vanwege een tekort aan verlofdagen zal dit voor [eiseres] vanaf september 2005 niet meer mogelijk zijn. Bij brief van 11 maart 2005 heeft [eiseres] met een beroep op artikel 2 van de Wet Aanpassing Arbeidsduur SKOS verzocht haar arbeidsduur te verlagen naar 17,5 uur. SKOS heeft dit verzoek bij brief van 3 juni 2005 onder meer als volgt afgewezen: Zoals je al eerder mondeling is aangegeven, kunnen wij helaas niet voldoen aan je verzoek aangezien dit in strijd is met ons pedagogisch beleid. De SKOS streeft naar vaste gezichten op de groep en zo min mogelijk leidsters op de groep. Het is je bekend dat hoe jonger de kinderen zijn, hoe zwaarder dit weegt. Daarom geldt voor de kinderdagverblijven een minimumaanstelling voor de vaste groepsleiding van twee om drie dagen. Als kinderopvangorganisatie heeft de SKOS een zwaarwegend bedrijfsbelang om concrete invulling aan haar pedagogische beleid te kunnen geven. Het gaat om de kern van onze dienstverlening. De vordering [Eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) schorsing van de verplichting van [eiseres] om de overeengekomen 21,875 uur arbeid per week te verrichten en om de arbeidsduur voorlopig vast te stellen op 17,5 uur per week, verdeeld over twee dagen, te weten dinsdag en vrijdag, totdat in een bodemprocedure een definitieve beslissing is genomen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt. [Eiseres] stelt daartoe dat van een zwaarwegend bedrijfsbelang aan de zijde van SKOS geen sprake is. Uit het feit dat zij haar werkzaamheden sinds de aanvang van het ouderschapsverlof tot tevredenheid van SKOS gedurende twee dagen per week heeft verricht, volgt reeds dat het bedrijfsbelang niet onder toewijzing van haar verzoek om arbeidstijdverkorting lijdt. [Eiseres] beroept zich op het haar toekomende wettelijke recht op aanpassing van de arbeidsduur. Het verweer SKOS beroept zich op het bedrijfsbelang, te weten de handhaving van haar pedagogische beleid, waarmee SKOS de emotionele en fysieke veiligheid van de aan haar toevertrouwde kinderen waarborgt. Aan dit beleid is onder meer vorm gegeven door de sinds 2000 geldende, en door de OR gesanctioneerde beleidsregel dat alle werknemers tenminste "twee om drie dagen" per week werken. Alleen op die basis kan SKOS haar uitgangspunt waarmaken dat de kinderen per week drie, maximaal vier vaste groepsleidsters zien, waarmee SKOS voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen en de door ouders gewenste mate van zorg. De beoordeling van het geschil De kernvraag van deze procedure is of aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat de rechter, in een aan te spannen bodemprocedure, de vordering van [eiseres] zal toewijzen. Hieromtrent wordt het navolgende overwogen. SKOS dient op grond van de Wet Kinderopvang haar kindercentra zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel te voorzien dat zij daarmee op verantwoorde wijze kinderopvang biedt. Zij dient daarbij aantoonbaar aandacht te besteden aan onder meer het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte en de opleidingseisen van de beroepskrachten. Ter uitvoering van deze wettelijke plicht voert SKOS sinds 2000 het door haar ondernemingsraad gesanctioneerde beleid dat de werknemers tenminste "twee om drie dagen" moeten werken, opdat drie, maximaal vier vaste, voor de kinderen vertrouwde, leidsters per week per volle groep werkzaam zijn. Zoals SKOS heeft uiteengezet zou honorering van het verzoek van [eiseres] leiden tot het door haar in het kader van een verantwoord pedagogisch beleid ongewenste resultaat van meer leidsters dan wel invalkrachten per groep. Daarmee zou SKOS buiten de grenzen van het door haar vastgestelde beleid treden, en zou de door SKOS te bieden kwaliteit van kinderopvang in gevaar komen. Niet is aannemelijk gemaakt dat, zoals [eiseres] stelt, de vaste collega’s van [eiseres] de opengevallen uren zouden kunnen opvullen. De kantonrechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat SKOS een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de minimumaanstelling van “twee om drie” dagen. Zoals SKOS onweersproken heeft toegelicht kan zij slechts dan de door haar afnemers gewenste en door de wet verplicht gestelde kwaliteit aan kinderopvang bieden, hetgeen mede voor haar bedrijfseconomische positie van groot gewicht is. Bij deze beoordeling speelt bovendien een rol dat [eiseres] een eerdere vermindering van haar urenaantal heeft gekregen (van 3,5 dag naar 2,5 dag), waartegen het bedrijfsbelang van SKOS zich kennelijk niet heeft verzet omdat zij daarmee nog steeds haar beleid van drie of vier vaste leidsters per groep kon handhaven. Nu SKOS dit beleid bij honorering van het onderhavige verzoek van [eiseres] niet langer kan waarmaken, moet het belang van SKOS zwaarder wegen dan het privé-belang van [eiseres] bij verdere vermindering van haar arbeidsuren. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft SKOS het verzoek van [eiseres] dan ook op goede gronden afgewezen. Dat het voor SKOS mogelijk was [eiseres] twee dagen per week tewerk te stellen gedurende haar ouderschapsverlof, en dat [eiseres] tot op heden feitelijk ook twee dagen per week werkt, leidt niet tot een andere conclusie. Deze perioden zijn in tijd beperkt, terwijl [eiseres] nu streeft naar een definitieve aanstelling voor minder uren. Aan SKOS kan verder niet worden tegengeworpen dat zij [eiseres] ter wille is geweest door haar toe te staan op maandagen (voorlopig) verlof op te nemen. Partijen zijn het er immers wel over eens dat dit slechts tijdelijk een oplossing biedt. Uit het voorgaande volgt dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de bodemrechter de eventuele vordering van [eiseres] zal toewijzen. De thans gevorderde voorlopige voorziening moet derhalve worden geweigerd. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht hoeft dan ook niet meer te worden besproken. De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Beslissing De kantonrechter: - weigert de gevorderde voorlopige voorziening; - veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van SKOS tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.