Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9122

Datum uitspraak2005-07-07
Datum gepubliceerd2005-07-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3203 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet voldaan aan de verplichting om een afschrift van het identiteitsbewijs van de werknemers in de loonadministratie op te nemen. Toepassen van het anoniementarief bij brutering van de lonen.


Uitspraak

ENKELVOUDIGE KAMER 04/3203 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. F.A.K.J. de Roock, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 11 mei 2004, onder kenmerk 04/03, door de rechtbank Leeuwarden gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2005, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Tijdens een bij appellante uitgevoerd boekenonderzoek, van welk onderzoek op 27 augustus 2003 een rapport is opgemaakt, is onder meer gebleken dat appellante ten aanzien van een drietal werknemers in 2002 niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 55, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). In de administratie van appellante heeft de looninspecteur van gedaagde voor wat betreft het controlejaar 2002 geen afschriften van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Wid) aangetroffen. Gedaagde heeft appellante tot twee maal toe in de gelegenheid gesteld de afschriften van voornoemde documenten alsnog aan te leveren binnen een daartoe door gedaagde gestelde termijn. Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de door gedaagde geboden gelegenheid, gedaagde heeft de gegevens niet voor de uiterste datum van 22 augustus 2003 ontvangen. Dientengevolge heeft gedaagde het totale netto loon gebruteerd met een loonheffing naar een tarief van 60%, welk tarief appellante als inhoudingsplichtige op grond van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 had moeten toepassen in verband met het ontbreken van een afschrift van de vereiste documenten. Bij besluit van 25 november 2003 heeft gedaagde de bezwaren van appellante tegen de correctienota d.d. 17 september 2003 over 2002 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat, nu vaststaat dat appellante niet aan haar verplichting heeft voldaan op grond van de Wid en de Wet SUWI, gedaagde terecht tot brutering met het anoniementarief is overgegaan. De door appellante genoemde redenen voor de te late inzending, ziekte, vakantie van één van de betrokkenen en tussentijds ontslag en daardoor onwilligheid wat betreft het identiteitsbewijs, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging op voor de late inzending, gelet op de duidelijk geformuleerde verplichting in de weergegeven bepalingen – waarvan appellante als ondernemer op de hoogte dient te zijn - en gezien de termijnen die aan appellante gegund zijn. In hoger beroep bestrijdt appellante niet dat zij niet heeft voldaan aan de meergenoemde verplichting uit hoofde van de Wid. Voorts wordt niet ontkend dat de betreffende afschriften van de identificatiedocumenten eerst op 22 augustus 2003 zijn opgestuurd en mitsdien na afloop van de daartoe door gedaagde vastgestelde hersteltermijn door hem zijn ontvangen. Appellante voert aan dat het toepassen van het anoniementarief over het gehele premiejaar 2002 in geen verhouding staat tot het verzuim van appellante. Voorts voert appellante aan dat de Belastingdienst aan het looncontrolerapport van gedaagde geen gevolgen verbindt voor de heffing van de loonbelasting en de premies volksverzekeringen. Appellante acht de handelwijze van gedaagde dientengevolge in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De Raad stelt vast dat op grond van het boekenonderzoek door de looninspecteur op 27 juni 2003 is komen vast te staan dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting ingevolge de Wid om een afschrift van het identiteitsbewijs van de werknemers in de loonadministratie op te nemen, nu de vereiste afschriften van de documenten op dat tijdstip niet in de loonadministratie zijn aangetroffen. Hiermee is gegeven dat appellante artikel 55, derde lid van de Wet SUWI heeft overtreden. Dit betekent dat gedaagde gerechtigd was bij de brutering van de lonen het anoniementarief te hanteren. In het kader van de bestuurlijke besluitvorming is aan appellante echter tot twee maal toe de gelegenheid geboden alsnog de vereiste documenten in te zenden. Appellante heeft verzuimd de gegevens binnen de door gedaagde gestelde termijn in te zenden. Appellante is ook niet voor het verstrijken van de gestelde termijn met gedaagde in contact getreden teneinde duidelijk te maken waarom niet binnen de gestelde termijn alsnog aan de verplichtingen kon worden voldaan. De Raad is van oordeel dat onder deze omstandigheden de handelwijze van gedaagde, in het kader van de bestuurlijke besluitvorming geen strijd oplevert met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De Raad is voorts van oordeel dat uit de door gedaagde overgelegde brief van de belastingdienst van 20 november 2003 niet onomstotelijk is af te leiden dat het onderzoek van gedaagde geen consequenties heeft voor de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen door de Belastingdienst. Uit deze brief leidt de Raad af dat de belastingdienst de gevolgen van de handelwijze van appellante voor de loonheffing wenst te baseren op eigen onderzoek. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) L.M. Reijnierse. Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 van die wet. Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.