Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9155

Datum uitspraak2005-07-12
Datum gepubliceerd2005-07-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200422404
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partiele niet-ontvankelijkheid van het OM ter zake van de vervolging van de verdachte die niet (tevens) de Nederlandse nationaliteit bezit voor feiten gepleegd uitsluitend in het buitenland. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 250 kilo amfetamine en aan het samen met anderen opzettelijk met bestemming naar het buitenland vervoeren van een andere grote handelshoeveelheid amfetamine. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van nog een drietal andere handelshoeveelheden amfetamine met een totaalgewicht van (ongeveer) 345 kilo. Aldus heeft de verdachte zich ingelaten met grootschalige internationale en dus professionele handel in harddrugs, alsmede daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten ontplooid.


Uitspraak

Rolnummer: 22-004224-04 Parketnummer: 10-150196-03 Datum uitspraak: 12 juli 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 19 juli 2004 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans verblijvende in penitentiaire inrichting [adres]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 april 2005 en 28 juni 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding vermeld staat, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven en ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de vorderingen nadere omschrijving tenlastelegging en wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte terzake van - voor zover relevant met het oog op hetgeen hierna onder 6 en 7 wordt overwogen - het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde overweegt het hof ambtshalve als volgt. Vaststaat dat de verdachte de Britse en niet - tevens - de Nederlandse nationaliteit bezit, zodat - nu geen van de overige situaties, als voorzien in de te dezen relevante bepalingen van titel I van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht, zich voordoet - de omvang van de werking van de Nederlandse strafwet in casu wordt bepaald door artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht. Dat brengt met zich dat, voor zover de vervolging ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde blijkens de zinsnede "of in Spanje" is gericht op niet althans niet mede in Nederland gepleegde feiten, het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 6. Vrijspraak Het onder 2 primair aan de verdachte tenlastegelegde feit houdt - kort gezegd - het verwijt in dat de verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 22 juli 2003 tot en met 5 augustus 2003 meermalen althans eenmaal schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, van amfetamine. Uit de voorhanden bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen op 25 juli 2003, 29 juli 2003 en 5 augustus 2003 opzettelijk hoeveelheden van respectievelijk (ongeveer) 144 kilo, 77 kilo en 124 kilo amfetamine aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd, welke amfetamine bestemd was voor de Spaanse markt. Hoewel uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandeling terzake van de op die data plaatsgehad hebbende transporten heeft verricht, komt daaruit immers wel een bewuste, zodanig nauwe en volledige samenwerking tussen hem en zijn medeverdachten, gericht op bedoelde transporten, naar voren dat hem in ieder geval valt te verwijten dat hij zich aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren - en daarmee aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben - van de drie genoemde hoeveelheden amfetamine schuldig heeft gemaakt. Het enkele gegeven evenwel dat deze amfetamine, als overwogen, voor de Spaanse markt bestemd was en dus op enig - op grond van de bewijsmiddelen niet nader te concretiseren - moment naar Spanje diende te worden uitgevoerd, wettigt naar het oordeel van het hof nog niet de conclusie dat sprake is geweest van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van die amfetamine in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Weliswaar is - anders dan de raadsman heeft betoogd - in het kader van die bepaling niet vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de amfetamine metterdaad het grondgebied van Nederland heeft verlaten (vide HR 6 januari 2004, NJ 2004/180), doch wel vastgesteld zal moeten kunnen worden dat de amfetamine - voor zover in deze relevant - met bestemming naar het buitenland is vervoerd of met bestemming naar het buitenland ten vervoer is aangeboden. Uit de bewijsmiddelen valt echter slechts af te leiden dat het vervoer van de amfetamine op de drie genoemde data erop was gericht de drie onderscheiden hoeveelheden bij de medeverdachte Manuhutu ter bewaring onder te brengen. Noch ten aanzien van de partijen van (ongeveer) 144 kilo en 77 kilo - die op 5 augustus 2003 in de woning van genoemde medeverdachte zijn aangetroffen -, noch ten aanzien van de partij van (ongeveer) 124 kilo is bewijs voorhanden dat minst genomen de intentie voorzat de amfetamine aansluitend aan vorenbedoeld vervoer uit te voeren naar Spanje, reden waarom dat vervoer naar het oordeel van het hof niet onder het bepaalde in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet valt te scharen. Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van het hof derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. 7. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 8. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. 9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 11. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 250 kilo amfetamine en aan het samen met anderen opzettelijk met bestemming naar het buitenland vervoeren van een andere grote handelshoeveelheid amfetamine. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van nog een drietal andere handelshoeveelheden amfetamine met een totaalgewicht van (ongeveer) 345 kilo. Aldus heeft de verdachte zich ingelaten met grootschalige internationale en dus professionele handel in harddrugs, alsmede daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten ontplooid. Dergelijke handel gaat gepaard met onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid en de openbare orde. Het gebruik van amfetamine is immers niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook direct en indirect vele vormen van criminaliteit, die in verband staan met het verwerven van (gelden benodigd voor) verdovende middelen, in de hand. De handel in en de uitvoer van harddrugs - alsmede de daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten - dienen dan ook, zeker waar het hoeveelheden betreft als in de onderhavige zaak, streng te worden bestreden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel heeft nagestreefd zonder zich er rekenschap van te geven dat hij dusdoende een ernstige inbreuk maakte op niet alleen de nationale, maar ook de internationale rechtsorde. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep tot op zekere hoogte zijn betrokkenheid bij het onder 2 subsidiair tenlastegelegde bekend, waarbij hij herhaalde malen, niettegenstaande het feit dat hij op vele vragen het antwoord schuldig is gebleven, te kennen heeft gegeven volledige openheid van zaken te willen verschaffen waar het zijn aandeel in de hem tenlastegelegde feiten betreft. Thans dient evenwel, gegeven het feit dat niet alleen het onder 2 subsidiair, doch ook het onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde tot een bewezenverklaring heeft geleid, te worden vastgesteld dat die volledige openheid van zaken van zijn kant is uitgebleven en dat hij kennelijk slechts datgene heeft bekend dat naar zijn inschatting op basis van de resultaten van het opsporingsonderzoek in ieder geval onvermijdelijk tot een bewezenverklaring zou leiden. De proceshouding van de verdachte getuigt er dan ook niet van dat hij daadwerkelijk doordrongen is van de ernst en het laakbare van de door hem gepleegde strafbare feiten en het hof ziet in die proceshouding - noch overigens in de niet als uitzonderlijk te duiden persoonlijke omstandigheden van de verdachte - dan ook geenszins aanleiding de op te leggen straf - die uit een oogpunt van rechtsgelijkheid, de ernst van de bewezenverklaarde feiten in aanmerking genomen, alsmede uit een oogpunt van zowel speciale als generale preventie passend en geboden voorkomt - te matigen. Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat, nu het hof de door en namens de verdachte gegeven lezing met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde, inhoudende - kort gezegd - dat in zoverre sprake is van één feitencomplex, niet heeft gevolgd, geen grond bestaat om in navolging van hetgeen terzake bij pleidooi is aangevoerd bij de strafoplegging, voor zover het die feiten aangaat, rekening te houden met het bepaalde in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur in deze op zijn plaats is. 12. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde voor zover deze vervolging blijkens de zinsnede "of in Spanje" is gericht op niet althans niet mede in Nederland gepleegde feiten. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J.M. van Dijk, J.A. van Kempen en A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M. van Kuilenburg. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2005.