Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9375

Datum uitspraak2005-06-16
Datum gepubliceerd2005-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 03/1122 WOB STRA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft een verzoek om informatie op grond van artikel 17 van het privacyregelement Kenetekenregister 2000, welke regeling aldus verweerder de algemene regeling van artikel 35 Wet bescherming privacy opzij zet.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt voornoemd artikel 17 zich niet met artikel 12 van de Richtlijn 95/46/EG en artikel 35 Wbp. Niet alleen omdat verweerder zich heeft beperkt tot de categorie "particulieren", maar ook omdat hij een beperking van het recht op informatie aanbrengt in tijd.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT MEERVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 03/1122 WOB STRA U I T S P R A A K inzake het geschil tussen [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: W.E. van Bentem, en de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder. 1. ONDERWERP VAN GESCHIL Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 6 november 2003. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het besluit van verweerder van 16 juli 2003, waarbij haar in reactie op haar verzoek van 29 juni 2003 onder meer is meegedeeld dat in het tijdvak van 16 juli 2002 tot en met 15 juli 2003 geen informatie is verstrekt aan particulieren, ongegrond verklaard. 2. ZITTING Het geschil is behandeld op de zitting van 26 mei 2005. Eiseres is daar bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.Th.B. Brockötter. 3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL 3.1 Procesverloop en standpunten van partijen Bij brief van 29 juni 2003 heeft eiseres zich op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en, althans, artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) tot verweerder gewend met het volgende verzoek: “Aan welke derden en op welke data (en tijden) zijn er sedert genoemde kentekens op naam van cliënte staan gegevens uit het kentekenregister verstrekt? Ik verzoek u mij alle documenten of andere (elektronische) gegevens die op de aanvraag betrekking hebben (in leesbare vorm) te willen doen toekomen, daaronder in het bijzonder gegevens waaruit blijkt op welke gronden derden informatie hebben gevraagd (en gekregen).” Op 15 juli 2003 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek. Bij besluit van 16 juli 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat in het tijdvak 16 juli 2002 tot en met 15 juli 2003 aan particulieren geen informatie is verstrekt, alsmede dat in dit tijdvak wel informatie kan zijn verstrekt aan de politie en overige opsporingsautoriteiten, het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting, beroepsbeoefenaren en personen of instanties met een publiekrechtelijke taak. Bij brief van 17 juli 2003 heeft eiseres, gelet op het feit dat haar bezwaarschrift op de voet van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt geacht mede te zijn gericht tegen het in de brief van 16 juli 2003 neergelegde besluit, de gronden van haar bezwaar aangevuld. Het door eiseres op 15 juli 2003 ingediende verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 5 september 2003, reg.nr. AWB 03/705 WOB V05, afgewezen. Het bezwaar van eiseres is behandeld op een hoorzitting op 9 september 2003. Daar heeft eiseres haar verzoek om informatie nog aangevuld met een verzoek om “loggegevens dan wel informatie uit de debiteurenadministratie van de RDW, uit welke gegevens zou kunnen blijken aan welke ontvangers gegevens omtrent de opgegeven kentekens zijn verstrekt”. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat -kort samengevat- enerzijds op gegevens uit het Kentekenregister de Wbp en niet de Wob van toepassing is (waarbij artikel 35 Wbp wordt uitgevoerd zoals is vastgelegd in artikel 17 van het Privacyreglement kentekenregister) en anderzijds de door eiseres in bezwaar gevraagde informatie op grond van de Wob niet hoeft te worden verstrekt. Eiseres heeft in haar beroepschrift uitvoerig gemotiveerd dat en waarom zij zich met dit besluit niet kan verenigen. In zijn verweerschrift heeft verweerder op de grieven van eiseres gereageerd. 3.2 Het wettelijk kader Artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, luidt voor zover van belang: “De Lid-Staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen: a. vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten: - uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt; - verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van deze gegevens; - mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1”. Artikel 35 Wbp luidt als volgt: 1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. 2. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. 3. Voordat een verantwoordelijke een mededeling doet als bedoeld in het eerste lid, waartegen een derde naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt hij die derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. 4. Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, Wbp wordt onder verwerking van persoonsgegevens verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens. Ingevolge artikel 43 Wbp kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van: a. de veiligheid van de staat; b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c, of e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) houdt de Dienst Wegverkeer een register betreffende de opgave van kentekens. Krachtens artikel 42, tweede lid, WVW verwerkt de Dienst Wegverkeer in het kader van het register gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor een kenteken is opgegeven, en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens. Op grond van artikel 44, eerste lid, WVW kunnen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, aan belanghebbenden, op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt. Krachtens het tweede lid van artikel 44 worden aan belanghebbenden slechts gegevens verstrekt omtrent door hen opgegeven kentekens. Ingevolge artikel 45 WVW stelt de Dienst Wegverkeer ten aanzien van het verwerken van gegevens als bedoeld in artikel 42, tweede lid, een reglement vast. Ter uitwerking van onder meer voornoemd artikel 44 WVW is vastgesteld het Kentekenreglement (hierna: KR). Ingevolge artikel 9 KR worden voor de verstrekking van gegevens op grond van artikel 44 WVW belanghebbenden onderscheiden in een aantal categorieën. Ter uitwerking van artikel 45 WVW is vastgesteld het Privacyreglement kentekenregister 2000, Stb. 2000/206 (hierna: PrKr). Op grond van artikel 4 PrKr bevat het kentekenregister gegevens ten aanzien van natuurlijke personen en rechtspersonen aan wie een kenteken is dan wel was opgegeven voor een motorrijtuig. In hoofdstuk 5 PrKr zijn bepalingen opgenomen omtrent het verstrekken van gegevens aan personen of instanties buiten de organisatie, waaronder beroepsbeoefenaren (artikel 8), personen en instanties met een publiekrechtelijke taak (artikel 9) en belangenbehartigers van de automobielbranche (artikel 10). In artikel 12 PrKr is bepaald dat aan de aldaar genoemde autoriteiten, (categorieën van) beroepsbeoefenaren, personen of instanties met een publiekrechtelijke taak alsmede aan de Stichting RDC structureel gegevens uit het kentekenregister worden verstrekt. Artikel 13 PrKr bepaalt dat de verstrekkingen van persoonsgegevens aan andere belanghebbenden dan bedoeld in voornoemd artikel 12 in het kentekenregister worden vastgelegd. Krachtens artikel 17, eerste lid, PrKr deelt de houder van het kentekenregister een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 4 of diens wettelijke vertegenwoordiger op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende gegevens in het jaar, voorafgaande aan het verzoek, uit het kentekenregister aan belanghebbenden, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Kentekenreglement, zijn verstrekt. Op grond van artikel 17, tweede lid, PrKr heeft een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 4 of diens wettelijke vertegenwoordiger het recht om op diens verzoek binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een afschrift van de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen te ontvangen. 3.3 Beoordeling Ter zitting is desgevraagd door de gemachtigde van verweerder verklaard dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 17 PrKr. Deze regeling zou volgens verweerder de algemene regeling van van artikel 35 Wbp opzij zetten. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder tevens aangegeven dat het PrKr een verdergaande beperking kent dan de Wbp, nu het recht op informatie in artikel 17 PrKr is beperkt tot een jaar voorafgaand aan het verzoek, en derhalve in strijd is met de Wbp. Aan de regeling, zoals die is neergelegd in de Wbp, ligt Richtlijn 95/46/EG (hierna: de richtlijn) ten grondslag. De in artikel 12, aanhef en onder a, van de richtlijn genoemde aanspraak op informatie is blijkens de richtlijn vrijelijk en zonder beperking. Ingevolge artikel 13 van de richtlijn kunnen de Lid-Staten wettelijke maatregelen nemen ter beperking van de reikwijdte van onder andere de in artikel 12 van de richtlijn genoemde rechten, indien dat noodzakelijk is ter vrijwaring van een limitatief aantal genoemde belangen. Daarbij valt op dat voor de formulering van de rechten in artikel 35 Wbp en de mogelijke uitzonderingen en beperkingen in artikel 43 Wbp nauw is aangesloten bij de formulering van de richtlijn. Verweerder dient eiseres conform artikel 12, aanhef en onder a, van de richtlijn (en artikel 35 Wbp) vrijelijk en zonder beperking uitsluitsel te geven omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen (waaronder ook het raadplegen wordt verstaan) van haar betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt, alsmede -in begrijpelijke vorm- te zorgen voor de verstrekking van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van deze gegevens. Thans is eiseres, in strijd met artikel 12 van de richtlijn en artikel 35 Wbp, in het ongewisse gelaten omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen, voor zover dit andere (categorieën van) ontvangers dan particulieren betreft. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van het recht op informatie tot de periode van een jaar voorafgaand aan het verzoek in strijd is met het de aanspraak die de richtlijn (en in het verlengde daarvan artikel 35 Wbp) beoogt te waarborgen. Blijkens artikel 12 van de richtlijn is de onder a genoemde informatie immers vrijelijk en zonder beperking door elke betrokkene te verkrijgen. Een beperking in de tijd vindt geen grondslag in de onder artikel 13 van de richtlijn (en artikel 35 Wbp) genoemde belangen ter vrijwaring waarvan wettelijke maatregelen kunnen worden getroffen ter beperking van de in artikel 12 van de richtlijn genoemde rechten. De stelling van verweerder dat de gevraagde informatie slechts na veel inspanning en moeite kan worden verkregen, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen omdat de richtlijn geen aanknopingspunten biedt om op deze grond het recht op informatie te beperken. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder artikel 17 van het PrKr niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen en is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit zal om die reden worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres dienen te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, gelijk door eiseres verzocht, daarvoor een nadere termijn te stellen en daaraan een dwangsom te verbinden. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,00 door de Staat der Nederlanden aan eiseres wordt vergoed. Veroordeling in de kosten van rechtsbijstand is mogelijk volgens de tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht ter zake van proceshandelingen die zijn verricht door een persoon tot wiens beroepsmatige bezigheden het verlenen van rechtsbijstand behoort. De echtgenoot van eiseres kan daartoe niet worden gerekend. Met inachtneming van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit Proceskosten bestuursrecht, acht de rechtbank wel termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de reiskosten die de gemachtigde van eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 6,02, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage. 4. BESLISSING De rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden eiseres het betaalde griffierecht ad € 116,00 dient te vergoeden -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, welke zijn vastgesteld op € 6,02, en bepaalt dat de Staat der Nederlanden eiseres deze kosten dient te betalen. Aldus gegeven door mrs. P.W. van Straalen, voorzitter, H.C.P. Venema en A.T. Marseille, en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 16 juni 2005, in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden als griffier. De griffier, De voorzitter, De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag. Afschrift verzonden op: typ: