Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9482

Datum uitspraak2005-06-30
Datum gepubliceerd2005-07-18
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5515 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijzondere bijstand: kosten, verband houdend met de studie Nederlands recht, kunnen niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten.


Uitspraak

03/5515 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 oktober 2003, reg.nr. 03/361 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 14 juni 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P.J.J. Spronk, werkzaam bij de gemeente Breda. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant, geboren in 1941, ontvangt sedert 1983 een bijstandsuitkering. In 1998 is hij op eigen initiatief begonnen met de studie Nederlands recht aan de Open Universiteit Nederland te Heerlen. Op 1 juli 2002 heeft hij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) in de voor zijn rekening gebleven en blijvende kosten van die studie. Op 24 september 2002 heeft hij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in bijkomende kosten, zoals kosten van naslagwerken en reiskosten. Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft gedaagde de aanvragen van appellant afgewezen en bij besluit op bezwaar van 20 januari 2003 heeft gedaagde die afwijzing gehandhaafd. In zijn toelichting op het besluit op bezwaar heeft de gemachtigde van gedaagde ter zitting van de Raad aangegeven dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39 van de Abw. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. Uit de stukken blijkt dat appellant de studie Nederlands recht in hoofdzaak volgt teneinde een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven zodat hij niet langer op een bijstandsuitkering aangewezen zal zijn. Naar het oordeel van de Raad is niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige studie die niet direct beroepsgericht is, noodzakelijk is voor de inschakeling in de arbeid van appellant. Appellant heeft, behoudens de functie van gouverneur van California (USA), ook geen specifieke functie genoemd met het oog waarop hij de studie Nederlands recht volgt. De Raad merkt in dit verband nog op dat op grond van artikel 113, tweede lid, van de Abw alle arbeid passend is die voor de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende berekend is, met uitzondering van arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Het voorgaande brengt met zich mee dat de kosten, verband houdend met de studie Nederlands recht, voor appellant niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Appellant heeft dan ook geen recht op bijzondere bijstand voor die kosten. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen grond gezien om tot een ander oordeel te komen. Dit brengt met zich dat ook het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding wordt afgewezen. De aangevallen uitspraak komt, met inachtneming van het hiervoor overwogene, voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. C. J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2005. (get.) G.A.J van den Hurk. (get.) R.C. Visser.