Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9701

Datum uitspraak2005-07-20
Datum gepubliceerd2005-07-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410205/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft appellant aan [wederpartij] medegedeeld dat zij en haar zoon per 7 maart 2003, met terugwerkende kracht tot respectievelijk 28 augustus 2000 en 20 december 2001, ambtshalve in de gemeentelijke basisadministratie worden ingeschreven op het adres [locatie 1] te [plaats].


Uitspraak

200410205/1. Datum uitspraak: 20 juli 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 november 2004 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft appellant aan [wederpartij] medegedeeld dat zij en haar zoon per 7 maart 2003, met terugwerkende kracht tot respectievelijk 28 augustus 2000 en 20 december 2001, ambtshalve in de gemeentelijke basisadministratie worden ingeschreven op het adres [locatie 1] te [plaats]. Bij besluit van 26 maart 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar in afwijking van het uitgebrachte advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Edam-Volendam ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 november 2004, verzonden op 12 november 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 11 februari 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. Op 15 april 2005 is bij de Raad van State een ongedateerd besluit ingekomen, waarbij appellant naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank opnieuw heeft beslist op het door [wederpartij] bij hem gemaakte bezwaar en dit deels gegrond en deels ongegrond verklaard (hierna: de nieuwe beslissing op bezwaar). De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door L.J. Spilt en J.J. Bond, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. H.M. Punt, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt de nieuwe beslissing op bezwaar betrokken in de beoordeling van het hoger beroep. 2.2.    Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA), voor zover hier van belang, wordt in deze wet onder woonadres verstaan, het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.    Ingevolge artikel 1, van de Wet GBA, voor zover hier van belang, wordt onder adres verstaan, het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres.    Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA worden aan een aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.    Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA, voor zover hier van belang, draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres.    Ingevolge artikel 83, aanhef en onder a en d, van de Wet GBA worden beslissingen van het college van burgemeester en wethouders om aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven alsmede om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. 2.3.    [wederpartij] heeft op 15 januari 2001 aangifte gedaan van een adreswijziging bij de gemeentelijke basisadministratie. Naar aanleiding hiervan is de inschrijving van [wederpartij] op het adres [locatie 1] te [plaats] met ingang van 15 januari 2001 gewijzigd in het adres [locatie 2] te [plaats]. Haar zoon is vanaf zijn geboortedatum, 20 december 2001, eveneens op dit adres ingeschreven. 2.4.    Appellant heeft uitsluitend artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA als wettelijke basis aan zijn beslissing op bezwaar van 26 maart 2004 ten grondslag gelegd. 2.5.    Met de rechtbank wordt geoordeeld dat artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA geen grondslag biedt voor de beslissing op bezwaar en dat dit besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het bij de rechtbank bestreden besluit strekt er niet toe om een verzuim om aangifte van een adreswijziging (ambtshalve) te herstellen, maar om een wèl gedane aangifte van adreswijziging ongedaan te maken. Daarvoor is het bepaalde in artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA niet bedoeld. Hetgeen appellant in dit verband heeft betoogd dient dan ook te falen. 2.6.    De rechtbank heeft voorts onderzocht of appellant op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA bevoegd zou zijn geweest de onderhavige inschrijving op het adres [locatie 2] ongedaan te maken en of mitsdien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand zouden kunnen blijven.    Vooropgesteld wordt dat artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA in beginsel verplicht dat gegevens betreffende het adres worden ontleend aan een aangifte van een ingezetene tot adreswijziging. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de betrokkene het in de aangifte vermelde adres niet heeft. Met de rechtbank stelt de Afdeling gelet op de stukken, onder andere met betrekking tot het energieverbruik van [wederpartij] vanaf januari 2001, en de verklaringen ter zitting bij de rechtbank, vast dat sprake is geweest van gebruik van de woning aan de [locatie 2] door [wederpartij]. De door appellant vergaarde gegevens maken niet aannemelijk waarom desondanks het adres [locatie 1] als het adres van [wederpartij] in de zin van artikel 1 van de Wet GBA moest worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden heeft appellant niet door middel van toepassing van artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA de inschrijving van [wederpartij] op het adres [locatie 2] ongedaan mogen maken en daarvoor het adres [locatie 1] in de plaats mogen stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank derhalve terecht geen grond gezien om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust. 2.8.    Voor zover appellant zich in de nieuwe beslissing op bezwaar baseert op artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA ziet de Afdeling in hetgeen hij in dat besluit heeft aangevoerd geen grond om aan te nemen dat [wederpartij] destijds een onjuiste aangifte heeft gedaan in de zin van deze bepaling. Voor zover appellant zich bij dit besluit op het standpunt heeft gesteld dat artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA een grondslag biedt voor de onderhavige beslissing tot ambtshalve adreswijziging ziet de Afdeling in hetgeen appellant in dit besluit heeft aangevoerd evenmin grond om aan te nemen dat appellant dit artikel thans wel aan een ambtshalve adreswijziging ten grondslag zou mogen leggen. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant bij dit besluit om dezelfde redenen als genoemd in het besluit van 26 maart 2004 toepassing wil geven aan voormeld artikel. De nieuwe beslissing op bezwaar is gezien het vorenstaande niet voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering en komt derhalve voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.9.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    verklaart het beroep tegen het ongedateerde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, dat bij de Raad van State ingekomen is op 15 april 2005, GB 1126, gegrond; III.    vernietigt dat besluit; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Edam-Volendam aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinlopen    w.g. Matulewicz Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005 45-402.