Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9804

Datum uitspraak2005-06-24
Datum gepubliceerd2005-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460158-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevangenisstraf voor ernstige bedreigingen en diefstal te Harderwijk / vrijspraak poging tot verkrachting en ontucht. Verdachte heeft zich, uit pure jaloezie, schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin en een kennis van haar. De verdachte is daarbij op een zeer bedreigende wijze tekeergegaan door de kennis, met een mes in de hand, te bedreigen met zware mishandeling en zijn vriendin, in haar woning, haar onderbroek van het lijf te trekken en haar te dreigen met verkrachting. Hierdoor heeft verdachte de slachtoffers grote angst aangejaagd. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat, wat er ook moge zijn van de toestand waarin het slachtoffer verkeerde op het moment dat de ten laste gelegde handelingen plaatsvonden, niet vaststaat dat de ten laste gelegde handelingen onder de naar voren gekomen omstandigheden, vallen onder het begrip ontucht in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Onder ontuchtige handelingen moeten worden verstaan, handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen, wanneer zij plaatsvinden binnen een (seksuele) relatie, in beginsel niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Vaststaat dat tussen verdachte en slachtoffer lange tijd een (seksuele) relatie heeft bestaan. Op grond van de ter terechtzitting en in het dossier naar voren gekomen informatie heeft de rechtbank de indruk bekomen dat op 11 februari 2005 voor verdachte weliswaar onduidelijkheid bestond over de status van de relatie, maar dat niet valt uit te sluiten dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde handelingen niet hoefde te verwachten dat het slachtoffer die handelingen toen niet op prijs stelde.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer: 06/460158-05 vord. na voorw. veroord.: 06/060186-03 uitspraak d.d.: 24 juni 2005 tegenspraak / dip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres]. thans gedetineerd in HvB Karelskamp te Almelo. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2005. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft en/of is verdachte opzettelijk dreigend een mes gepakt en/of (met dat mes) in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] gelopen en/of met voornoemd mes lopen zwaaien en/of gestoken in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "ik snij je ballen eraf" en/of "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2. hij op of omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (merk Nokia, type 3510) en/of 24,00 euro, althans een geldbedrag en/of (een) huissleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 3. hij op of omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], - [slachtoffer 2] een duw heeft gegeven en/of - aan de kleren van [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of - de broek van [slachtoffer 2] heeft uitgetrokken en/of - de onderbroek (string) van [slachtoffer 2] heeft kapotgetrokken en/of - haar (daarbij) heeft toegevoegd dat hij haar zou neuken en/of zou verkrachten, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; ALTHANS, dat hij op of omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend - [slachtoffer 2] een duw gegeven en/of - aan de kleren van [slachtoffer 2] getrokken en/of - de broek van [slachtoffer 2] uitgetrokken en/of - de onderbroek (string) van [slachtoffer 2] kapotgetrokken en/of (daarbij) deze dreigend toegevoegd dat hij haar zou neuken en/of zou verkrachten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 4. hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2005 tot en met 22 februari 2005 te Harderwijk, met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het strelen over en/of zuigen aan en/of zoenen van de borst(en) en/of tepel(s) van [slachtoffer 2]. Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan aangezien de rechtbank niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het voornemen had zijn bedreiging uit te voeren en het slachtoffer daadwerkelijk te verkrachten. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat, wat er ook moge zijn van de toestand waarin het slachtoffer verkeerde op het moment dat de ten laste gelegde handelingen plaatsvonden, niet vaststaat dat de ten laste gelegde handelingen onder de naar voren gekomen omstandigheden, vallen onder het begrip ontucht in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Onder ontuchtige handelingen moeten worden verstaan, handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen, wanneer zij plaatsvinden binnen een (seksuele) relatie, in beginsel niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Vaststaat dat tussen verdachte en slachtoffer lange tijd een (seksuele) relatie heeft bestaan. Op grond van de ter terechtzitting en in het dossier naar voren gekomen informatie heeft de rechtbank de indruk bekomen dat op 11 februari 2005 voor verdachte weliswaar onduidelijkheid bestond over de status van de relatie, maar dat niet valt uit te sluiten dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde handelingen niet hoefde te verwachten dat het slachtoffer die handelingen toen niet op prijs stelde. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet overtuigend is bewezen dat verdachte in strijd met de sociaal-ethische norm heeft gehandeld en daarmee ontuchtige handelingen heeft gepleegd in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte behoort van voornoemde feiten te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. hij omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gepakt en is hij met dat mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] gelopen en heeft hij met voornoemd mes lopen zwaaien in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "ik snij je ballen eraf" en/of "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2. hij omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia, type 3510) en een huissleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2]; 3. hij omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Harderwijk [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend - [slachtoffer 2] een duw gegeven en - de onderbroek (string) van [slachtoffer 2] kapotgetrokken en daarbij deze dreigend toegevoegd dat hij haar zou neuken en zou verkrachten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: 1. bedreiging met zware mishandeling; 2. diefstal; 3. bedreiging met verkrachting. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich, uit pure jaloezie, heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin en een kennis van haar. De verdachte is daarbij op een zeer bedreigende wijze tekeergegaan door de kennis, met een mes in de hand, te bedreigen met zware mishandeling en zijn vriendin, in haar woning, haar onderbroek van het lijf te trekken en haar te dreigen met verkrachting. Hierdoor heeft verdachte de slachtoffers grote angst aangejaagd. Bij dit soort delicten past, mede gelet op de reeds eerder tegen verdachte uitgesproken veroordelingen voor soortgelijke misdrijven, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de hierna te noemen bijzondere voorwaarde stellen. Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 708,95 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaarde handelen, schade heeft geleden tot het bedrag van € 49,95, en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,--. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering is voor dit bedrag voor toewijzing vatbaar. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering ofwel niet eenvoudig van aard is, ofwel geen betrekking heeft op een bewezen verklaard feit en aan de benadeelde partij derhalve geen rechtstreekse schade is toegebracht door een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering. Schadevergoedingsmaatregel Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer. Vordering tenuitvoerlegging Nu is bewezen dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 11 juli 2003 (parketnummer 06/060186-03) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd te worden. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 36f, 57, 285 en 310 van het wetboek van strafrecht. BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2, en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt. Ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door De Waag te Utrecht en/of zich ambulant zal laten begeleiden door Stichting Exodus te Utrecht. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die hem door of namens de leiding van De Waag respectievelijk Stichting Exodus zullen worden gegeven. Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 11 juli 2003, parketnummer 06/060186-03, te weten van: 4 (vier) weken gevangenisstraf. Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres], van een bedrag van € 299,95, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 299,95, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 5 (vijf) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf. Aldus gewezen door mrs. Donker, voorzitter, Van Harreveld en Bruins Slot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Henniphof, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2005.