Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9900

Datum uitspraak2005-07-19
Datum gepubliceerd2005-07-25
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4152 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opschorting aanvraag bijzondere bijstand omdat de noodzakelijke gegevens of de gevraagde documenten of bewijsstukken niet dan wel onvolledig zijn overgelegd.


Uitspraak

03/4152 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid. Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2003, reg.nr. 02/5025 ABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 7 juni 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Van Es, en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellant ontving ten tijde in geding, in aanvulling op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering, algemene bijstand voor levensonderhoud en bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in het kader van verleende thuiszorg. Bij brief van 25 maart 2002 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat de door hem teruggezonden formulieren niet zijn ingevuld en is hem verzocht desgewenst contact op te nemen met de betreffende bijstandsambtenaar en in ieder geval binnen twee weken een aantal specifiek aangeduide bescheiden in te zenden. Bij afzonderlijk schrijven van 25 maart 2002 heeft gedaagde de betaling van de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage thuiszorg in afwachting van een reactie van appellant met ingang van 1 april 2002 stopgezet. Bij besluit van 17 april 2002 heeft gedaagde het recht op bijzondere bijstand van appellant met toepassing van artikel 69 van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 april 2002 opgeschort op de grond dat appellant noodzakelijke gegevens of de gevraagde documenten of bewijsstukken niet dan wel onvolledig heeft overgelegd. Daarbij is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen veertien dagen te herstellen. Tevens is appellant erop gewezen dat bij niet tijdig herstel de bijzondere bijstand met ingang van 1 april 2002 zal worden ingetrokken. Bij besluit van 2 mei 2002 heeft gedaagde vervolgens met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw het recht op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage thuiszorg ingetrokken op de grond dat appellant de gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken. Bij besluit van 8 november 2002 heeft gedaagde het tegen het besluit van 2 mei 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 mei 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daartoe is - samengevat - aangevoerd dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldige opschorting nu daarin niet concreet om bepaalde informatie is verzocht, dat men van de zijde van gedaagde niet behulpzaam wilde zijn met het invullen van de benodigde papieren en dat uiteindelijk toch alle gevraagde gegevens/ bescheiden zijn overgelegd. Voorts is verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over achterstallige uitkeringstermijnen. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad stelt eerst vast dat tegen het met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw genomen opschortingsbesluit van 17 april 2002 geen rechtsmiddel is aangewend. Daardoor is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat in het kader van de toetsing van een op grond van artikel 69, vierde lid, van de Abw genomen besluit tot intrekking van het recht op (bijzondere) bijstand uitsluitend ter beoordeling staat of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde en voor de bijstandsverlening van belang zijnde informatie te verstrekken, alsmede of er dringende redenen aanwezig zijn om met toepassing van artikel 69, vijfde lid, van de Abw geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien. Vaststaat dat appellant de gevraagde, voor de bijstandsverlening relevante gegevens niet binnen de door gedaagde geboden hersteltermijn heeft verstrekt en tevens dat hij binnen de gestelde termijn geen contact heeft opgenomen met gedaagde. Dat het appellant niet duidelijk was of kon zijn welke gegevens van hem werden verlangd kan de Raad niet volgen. Het (opschortings)besluit van 17 april 2002 kan immers niet los worden gezien van de daaraan voorafgaande brief van 25 maart 2002, waarin concreet is aangegeven om welke gegevens het gedaagde precies te doen was. Voor de stelling dat appellant wel anderszins tijdig pogingen heeft gedaan de gevraagde informatie te verstrekken, maar daarbij is gestuit op een gebrek aan medewerking van de zijde van gedaagde acht de Raad in de voorhanden stukken onvoldoende aanknopingspunten aanwezig. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid toekwam geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien, is de Raad niet gebleken. Op grond van het voorgaande kan de Raad tot geen ander oordeel komen dan dat gedaagde gehouden was het recht van appellant op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage thuiszorg met ingang van 1 april 2002 in te trekken. Het hoger beroep kan dan ook niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt. Met het voorgaande is tevens gegeven dat geen ruimte bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005. (get). Th.C. van Sloten. (get). A.H. Polderman-Eelderink.