Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0075

Datum uitspraak2005-06-27
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers185809 CV EXPL 05-1326
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

De kantonrechter wijst de loonvordering van eiseres in kort geding toe. Bij gebreke van overtuigende concrete informatie kan de kantonrechter moeilijk doorslaggevend gewicht toekennen aan de enkele blote stelling van gedaagde dat van arbeidsongeschiktheid van eiseres geen sprake was. Vast staat dat eiseres thans niet meer ziek is. Hoewel eiseres niet heeft willen instemmen met het voorstel van gedaagde tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft gedaagde nadien geen verdere concrete juridische stappen ondernomen. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter niet onaannemelijk dat eiseres heeft gedacht dat gedaagde geen prijs meer stelde op haar diensten. Van enige controle zijdens gedaagde op de arbeidsongeschiktheid van eiseres was immers ook geen sprake geweest. Dat eiseres thans geen werkzaamheden verricht voor gedaagde dient dan ook naar voorlopig oordeel voor rekening en risico van gedaagde te worden gebracht.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector kanton - locatie Hoorn Vonnis in kort geding De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van: [werkneemster], wonende te Hoorn eisende partij in kort geding verder ook te noemen: [werknemer] gemachtigde: mr. A.H. Huiskes, advocaat te Amsterdam tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever] B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te [adres] gedaagde partij in kort geding verder ook te noemen: [werkgever] verschenen bij haar directeur [werkgever]. Het procesverloop [Werknemer] heeft bij dagvaarding d.d. 3 mei 2005 een voorziening gevorderd. De zaak is behandeld op de terechtzitting van 6 juni 2005, alwaar zijn verschenen [werknemer] in persoon en [werkgever] voornoemd; [werknemer] werd bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. [Werknemer] heeft de vordering bij monde van haar gemachtigde toegelicht. [Werkgever] heeft tegen de vordering mondeling verweer gevoerd. De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast. Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald. De uitgangspunten 1. [Werknemer] is sedert 1 september 1998 in dienst bij [werkgever]. Zij verricht op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 4 uur per week werkzaamheden als interieurverzorgster tegen een salaris van € 153,06 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. 2. [Werknemer] heeft zich (laatstelijk) op 12 november 2004 ziek gemeld. 3. [Werknemer] is thans weer hersteld, doch verricht geen werkzaamheden voor [werkgever]. De vordering 4. [Werknemer] vordert bij wege van voorlopige voorziening en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - (door)betaling van het (achterstallige) salaris vanaf januari 2005 tot het moment waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging; - nakoming van alle overige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden tot het moment waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen; - betaling van een bedrag van € 385,64 wegens gemaakte kosten ten aanzien van ziektekostenverzekeringspremies en - een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, dit alles met veroordeling van [werkgever] in de kosten van deze procedure. Het verweer 5. [Werkgever] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit kort geding gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hierna bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan. De beoordeling van het geschil 6. In de eerste plaats merkt de kantonrechter op dat de onderhavige vordering als voldoende spoedeisend kan worden beschouwd en dat als leidraad voor de beoordeling dient te gelden het antwoord op de vraag of voldoende aannemelijk is of de onderhavige vordering door de kantonrechter in een bodemprocedure zal worden toegewezen. 7. Met inachtneming hiervan acht de kantonrechter - oordelend in kort geding - thans voldoende reden aanwezig om de gevorderde voorlopige voorziening in te willigen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. 8. De kantonrechter stelt voorop dat een werknemer ingevolge artikel 7:629 lid 1 BW bij ziekte in beginsel recht op loondoorbetaling heeft. [Werkgever] heeft niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat [werknemer] over de door haar gestelde periode van arbeidsongeschiktheid ten onrechte aanspraak maakt op doorbetaling van haar salaris. Gebleken is dat [werkgever] de door [werknemer] gedane ziekmelding niet heeft doorgegeven aan de arbo-arts noch ook nadien enige controle op een en ander heeft uitgeoefend. [Werkgever] heeft weliswaar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat [werknemer] zich niet heeft ziek gemeld, maar daarentegen aan hem kenbaar heeft gemaakt geen zin meer te hebben om nog langer voor [werkgever] werkzaam te zijn, doch tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [werknemer] en bij gebreke van overtuigende concrete informatie hierover kan de kantonrechter moeilijk doorslaggevend gewicht toekennen aan de enkele blote stelling van [werkgever] dat van arbeidsongeschiktheid geen sprake was. 9. Vast staat dat [werknemer] thans niet meer ziek is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat zij dit niet bij [werkgever] heeft gemeld. Voorshands zal de kantonrechter hieraan voorbijgaan. Vast staat immers dat door [werkgever] bij schrijven van 27 december 2004 aan [werknemer] een voorstel is gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hoewel [werknemer] hiermee niet heeft willen instemmen heeft [werkgever] nadien geen verdere concrete juridische stappen ondernomen. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter niet onaannemelijk dat [werknemer] heeft gedacht dat [werkgever] geen prijs meer stelde op haar diensten. Van enige controle zijdens [werkgever] op de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] was immers ook geen sprake geweest. Dat [werknemer] thans geen werkzaamheden verricht voor [werkgever] dient dan ook naar voorlopig oordeel voor rekening en risico van [werkgever] te worden gebracht. 10. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat [werknemer] terecht en op goede gronden aanspraak maakt op doorbetaling van haar loon. Dit geldt ook voor de vordering voor zover die ziet op de nakoming van de overige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. 11. Het vorenstaande laat onverlet dat van [werknemer] kan en mag worden verwacht dat zij - zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt - haar werkzaamheden op eerste afroep zijdens [werkgever] zal hervatten. 12. De meegevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging komen ook voor toewijzing in aanmerking, zij het dat de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%. 13. Ook de meegevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal worden toegewezen, aangezien voldoende aangetoond is dat deze ook daadwerkelijk zijn verricht. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 178,50 zulks overeenkomstig het rapport Voorwerk II. 14. [Werkgever] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal mitsdien worden belast met de proceskosten. De beslissing in kort geding De kantonrechter: 15. Veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis tegen kwijting te betalen de som van € 495,90 wegens achterstallig salaris over de periode van januari tot en met 31 maart 2005, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente tot aan de dag der voldoening. 16. Veroordeelt [werkgever] voorts a. om tijdig en volledig aan haar maandelijkse salarisverplichtingen jegens [werknemer] te voldoen tot aan het moment waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen, b. om vanaf januari 2005 tot het moment waarop de dienstbetrekking zal eindigen alle overige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden van [werknemer] te blijven voldoen, a. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [werknemer] te restitueren een bedrag van € 385,64 wegens gemaakte kosten ten aanzien van ziektekostenverzekeringspremies. d. om aan [werknemer] te voldoen een bedrag ad € 178,50 aan buitengerechtelijke kosten. 17. Veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 677,60 aan verschotten [inclusief BTW] en op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van [werknemer], waarover [werkgever] geen BTW verschuldigd is. 18. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. 19. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2005. De griffier De kantonrechter Rolnummer: 185809 CV EXPL 05-1326 Uitspraakdatum: 27 juni 2005