
Jurisprudentie
AU0079
Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500364/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500364/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 juli 2004, kenmerk SB2004-13682, heeft verweerder aan appellanten een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 1.135,00 per dag dat voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 3.405,00.
Uitspraak
200500364/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Contactcentrum Westwood" en [appellant], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2004, kenmerk SB2004-13682, heeft verweerder aan appellanten een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 1.135,00 per dag dat voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 3.405,00.
Bij besluit van 2 december 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 januari 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2005.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Kunst, ing. H.C.G.M. Bastiaansen en J. Jonk, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit, voorzover hier van belang, mag het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de perioden tussen 07.00 en 19.00 uur, 19.00 en 23.00 uur en 23.00 en 07.00 uur.
2.2. Appellanten bestrijden dat voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit wordt overtreden.
Hiertoe hebben zij, kort weergegeven, aangevoerd dat de geluidmetingen niet conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01 zijn uitgevoerd, dat de activiteiten ten aanzien waarvan geluidmetingen zijn gedaan niet op het terrein van de inrichting hebben plaatsgevonden, dat de woning aan de Laan van Poot 40 geen woning in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit is en dat de op 7 juni 2004 verrichte metingen hebben plaatsgevonden tijdens een niet representatieve bedrijfssituatie, waarbij sprake was van een reünie van oud-leden waarvoor door verweerder een evenementenvergunning was verleend. Met betrekking tot de laatstgenoemde grond hebben appellanten in het bijzonder aangevoerd dat verweerder deze activiteit als een activiteit als bedoeld in voorschrift 1.1.9, aanhef en onder b, uit bijlage B bij het Besluit had moeten aanmerken. Verder hebben appellanten betoogd dat ten onrechte geen verordening is vastgesteld als bedoeld in voorschrift 1.1.9, onder a, van bijlage B bij het Besluit.
2.3. De door appellanten in beroep aangevoerde gronden zijn gelijk aan de bezwaren die zij in het kader van het door hen ingestelde verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het besluit in primo van 14 juli 2004 hebben gemaakt. In zijn uitspraak van 1 oktober 2004, no. 200406648/1, heeft de Voorzitter van de Afdeling in de rechtsoverwegingen 2.4 tot en met 2.7 geoordeeld over deze bezwaren en het verzoek afgewezen. De Afdeling ziet geen aanleiding over de in beroep aangevoerde gronden anders te oordelen en oordeelt daarom, onder verwijzing naar de bovengenoemde rechtsoverwegingen, dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van de bestreden last onder dwangsom.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
154-492.