
Jurisprudentie
AU0093
Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409040/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409040/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 januari 2003 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de door appellante gevraagde nachtontheffing ten behoeve van de inrichting genaamd [Café] aan de [locatie] te [plaats] geweigerd.
Uitspraak
200409040/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 03/3048-HRK van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2003 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de door appellante gevraagde nachtontheffing ten behoeve van de inrichting genaamd [Café] aan de [locatie] te [plaats] geweigerd.
Bij besluit van 28 november 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2004, verzonden op 29 september 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellante naar voren heeft gebracht over het niet voldaan zijn aan de formele vereisten voor indiening van een verweerschrift bij de rechtbank, geeft geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Weliswaar is in het verweerschrift niet ingegaan op de - immers later ingediende - gronden van het beroep, maar niet valt in te zien dat daardoor sprake is van een zodanig gebrek in de bij de rechtbank gevolgde procedure dat daaraan enig gevolg zou moeten worden verbonden.
2.2. Ingevolge artikel 2.3.9, eerste lid, van de Algemene politieverordening van de gemeente Rotterdam (hierna: de APV) is het de houder van een inrichting verboden zijn inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten op andere tijdstippen dan van 07.00 uur tot 01.00 uur.
Ingevolge artikel 2.3.9, derde lid, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden voor een inrichting, waarvan de houder ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond, dat de exploitatie van die inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op de woon- of leefsituatie in de naaste omgeving van die inrichting (nachtontheffing).
2.3. De burgemeester heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het café is gelegen in een zeer kwetsbaar woongebied, waar sprake is van toenemende criminaliteit en overlast. Daarbij heeft hij zich mede gebaseerd op een advies van de plaatsvervangend districtschef van de politie Rotterdam-Rijnmond, District De Noordhoek, van 15 juli 2003. Daaruit blijkt dat door verlening van de ontheffing een ongewenst horecaconcentratiegebied zou ontstaan, met een aanzienlijke kans op toename van de overlast.
2.4. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van een derde nachtontheffing voor de Bergweg nadelige gevolgen zou hebben voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Nog daargelaten of de Horeca Ontwikkelingsvisie 1996-2000 Deelgemeente Noord dan wel de Horecanota Deelgemeente Noord 2002-2006 van toepassing was, het daarin neergelegde beleid omtrent de wenselijkheid van nachtontheffingen laat onverlet de in artikel 2.3.9, derde lid, aanhef en onder b, van de APV aan de burgemeester gegeven bevoegdheid om zo nodig in een bepaald geval nachtontheffing te weigeren. Het door appellante gestelde karakter van haar café als een rustig buurtcafé met een voornamelijk vast publiek is, wat daar ook van zij, onvoldoende ter weerlegging van het standpunt van de burgemeester.
2.5. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel kan ook niet slagen, nu ten aanzien van twee andere horecagelegenheden, waaraan wel een nachtontheffing is verleend, geen sprake is van gelijke gevallen. Bij de vraag of ontheffing kan worden verleend, dient uit een oogpunt van de te beschermen belangen de invloed van de exploitatie op de plaatselijke situatie ten tijde van de besluitvorming in ogenschouw te worden genomen. De omstandigheid dat eerder aan twee inrichtingen wel een nachtontheffing is verleend, ontslaat de burgemeester niet van de verplichting de actuele situatie in het betrokken gebied te beoordelen, waarbij van belang is dat het thans om een derde nachtontheffing gaat. De juistheid van de verleende nachtontheffingen staat overigens thans niet ter beoordeling.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
91.