Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0094

Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409956/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 26 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) beslist de bestaande verkeerssituatie op de Rhijnspoorkade ongewijzigd te laten en daarover een uitlegbrief te verzenden aan diverse (rechts-)personen.


Uitspraak

200409956/1. Datum uitspraak: 27 juli 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. [appellant sub 1], 2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 03/373 EN 03/374 van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2004 in het geding tussen: appellanten en anderen en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. 1.    Procesverloop Op 26 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) beslist de bestaande verkeerssituatie op de Rhijnspoorkade ongewijzigd te laten en daarover een uitlegbrief te verzenden aan diverse (rechts-)personen. Bij brief van 2 juli 2001, voorzover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur aan nader aangegeven (rechts)personen bericht van mening te zijn dat de verkeerssituatie op de Rhijnspoorkade voorlopig ongewijzigd dient te blijven en tevens medegedeeld niet te willen overgaan tot het instellen van een parkeerverbod voor vrachtauto's op de Rhijnspoorkade. Het dagelijks bestuur heeft voorts aangegeven dat een en ander op 11 juli 2001 voor advies wordt voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Ordening, Ontwikkeling en Beheer, waarna het dagelijks bestuur een definitief standpunt zal innemen. Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het dagelijks bestuur bevestigd niet tot het instellen van een parkeerverbod voor vrachtwagens op de Rhijnspoorkade te willen overgaan, onder verwijzing naar de brief van 2 juli 2001. Tegen dat besluit is door [appellant sub 1] bij brief van 12 juli 2002 en [appellanten sub 2] bij brief van 9 juli 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 december 2002 heeft het dagelijks bestuur de brief van 2 juli 2001 opgevat als het primaire besluit, het bezwaar gegrond verklaard en dat besluit met een verbeterde motivering gehandhaafd. Bij uitspraak van 26 oktober 2004, verzonden op 27 oktober 2004, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 6 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. Na het sluiten van het vooronderzoek heeft [appellant sub 1] nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij gezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar [appellant sub 1] en [een van appellanten sub 2] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door E.N. Schotborg en J. Maijers, werkzaam bij de deelgemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk verklaard. Zij hadden eerder bij brief van 27 januari 2003 al beroep tegen het besluit van 10 december 2002 ingesteld, welk beroep wegens het niet betalen van griffierecht door de rechtbank bij thans onherroepelijke uitspraak van 11 juli 2003 niet-ontvankelijk is verklaard. 2.2.    Hetgeen [appellant sub 1] in hoger beroep heeft aangevoerd tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Niet kan met succes worden staande gehouden dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren tot het instellen van een parkeerverbod voor vrachtauto's op de Rhijnspoorkade over te gaan. Het betoog dat in strijd is gehandeld met de artikelen 6 en 13 van het EVRM is in het geheel niet onderbouwd. Nu op zichzelf niet duidelijk is waarom daarvan sprake zou zijn, gaat de Afdeling daaraan voorbij. 2.3.    De rechtbank heeft voorts niet ten onrechte het bedrag van de aan [appellant sub 1] te vergoeden proceskosten bepaald op € 322,00. Hetgeen [appellant sub 1] ten aanzien van de proceskostenveroordeling naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank de ter zake geldende wettelijke voorschriften onjuist heeft toegepast, waarbij mede in aanmerking is genomen dat de rechtbank ten aanzien van de bevoegdheid om tot een proceskostenveroordeling over te gaan een zekere beoordelingsmarge toekomt. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton    w.g. Zwemstra Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005 91.