Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0131

Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500485/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 maart 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 15 januari 2004 (03/4353) - verzonden 20 januari 2004 - het bezwaar, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om heroverweging van een besluit van 28 maart 2003, gegrond verklaard en appellant medegedeeld dat binnen twee weken op het verzoek om heroverweging zal worden beslist.


Uitspraak

200500485/1. Datum uitspraak: 27 juli 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1508 WIVD van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2005 in het geding tussen: appellant en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 maart 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 15 januari 2004 (03/4353) - verzonden 20 januari 2004 - het bezwaar, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om heroverweging van een besluit van 28 maart 2003, gegrond verklaard en appellant medegedeeld dat binnen twee weken op het verzoek om heroverweging zal worden beslist. Bij besluit van 8 maart 2004 heeft de minister aldus beslissend, het verzoek om heroverweging van het besluit van 28 maart 2003 afgewezen. Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 13 januari 2005, heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 4 maart 2004 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 februari  2005 heeft de minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar appellant in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.T. Verheyen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.    2.    Overwegingen 2.1.    De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtens beschermd belang bij de beoordeling daarvan, nu met de besluiten van 4 maart 2004 en 8 maart 2004 is tegemoetgekomen aan de wens van appellant om een beslissing te verkrijgen op zijn verzoek om heroverweging. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel. Weliswaar is op het besluit van 4 maart 2004 het besluit van 8 maart 2004 gevolgd, doch vaststaat dat tegen het besluit van 8 maart 2004 door appellant een bezwaarschrift is ingediend, zodat dat besluit bij de beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 4 maart 2004 terecht buiten beschouwing is gebleven. 2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton    w.g. Zwemstra Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005 221