Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0356

Datum uitspraak2005-08-02
Datum gepubliceerd2005-08-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/856689-05
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op vier verschillende dagen in de gemeente Venlo opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel verblijfsontzegging krachtens artikel 2:75 van de Algemene plaatselijke verordening gedaan door of namens de Burgemeester van de gemeente Venlo, die was belast met de uitoefening van enig toezicht (artikel 184 Wetboek van Strafrecht). De strafrechter komt tot een integrale vrijspraak en onderschrijft daarmee de uitspraak van de bestuursrechter van deze rechtbank van 29 juni 2005 (LJN: AT8549). Volgens de strafrechter is het door de Burgemeester verstrekte mandaat in strijd met de wet verleend, nu artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet zich uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verzet tegen machtiging door de Burgemeester van zijn besluiten op grond van in casu de APV aan ambtenaren van politie. Er kan aldus niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde verblijfsontzegging (door of namens de Burgemeester) is genomen, omdat het aan de betrokken politieambtenaar verleende mandaat ongeldig is wegens strijd met de wet. Voorts is de strafrechter van oordeel dat vrijspraak dient te volgen omdat de Burgemeester, als deze een bevel verblijfsontzegging oplegt, niet aan te merken is als een "ambtenaar met enig toezicht belast" als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en omdat een verblijfsontzegging volgens de strafrechter geen "bevel" is als bedoeld in dit artikel. De strafrechter geeft tot slot enkele handvaten om met een juiste toepassing van taken en bevoegdheden te komen tot een voortvarende aanpak van de drugsoverlast in de gemeente Venlo.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/856689-05 + 04/856610-05 (gevoegd) + 04/057618-04 (TUL)+ 04/057912-04 (TUL) Uitspraak d.d. : 2 augustus 2005 TEGENSPRAAK overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering VONNIS van de politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2005 en 29 juli 2005. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 3 mei 2005 in de gemeente Venlo, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel verblijfsontzegging, afgegeven voor de periode van 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur), krachtens artikel 2:75 Algemene plaatselijke verordening gemeente Venlo, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de Burgemeester van de gemeente Venlo, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, door toen en aldaar met dat opzet te verblijven binnen het in het bevel aangewezen gebied, te weten het Stationsplein; (Artikel 184 Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 4 mei 2005 in de gemeente Venlo, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel verblijfsontzegging, afgegeven voor de periode van 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur), krachtens artikel 2:75 Algemene plaatselijke verordening gemeente Venlo, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de Burgemeester van de gemeente Venlo, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, door toen en aldaar met dat opzet te verblijven binnen het in het bevel aangewezen gebied, te weten het Stationsplein; (Artikel 184 Wetboek van Strafrecht) 3. hij op of omstreeks 8 mei 2005 in de gemeente Venlo, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel verblijfsontzegging, afgegeven voor de periode van 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur), krachtens artikel 2:75 Algemene plaatselijke verordening gemeente Venlo, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de Burgemeester van de gemeente Venlo, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, door toen en aldaar met dat opzet te verblijven binnen het in het bevel aangewezen gebied, te weten het Stationsplein; (Artikel 184 Wetboek van Strafrecht) Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 856610-05 1. hij op of omstreeks 12 april 2005 in de gemeente Venlo, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel verblijfsontzegging, afgegeven voor de periode van 2 april 2005 (22.00 uur) tot 30 april 2005 (22.00 uur), krachtens artikel 2:75 Algemene plaatselijke verordening gemeente Venlo, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de Burgemeester van de gemeente Venlo, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, door toen en aldaar met dat opzet te verblijven binnen het in het bevel aangewezen gebied, te weten het Stationsplein; (Artikel 184 Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Vrijspraak Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Hij heeft kennis genomen van de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 29 juni 2005. De officier van justitie is van mening dat er in artikel 177, tweede lid van de Gemeentewet, sprake is van een kennelijke fout van de wetgever en dat de geest van de wet mandaat aan ambtenaren van politie toelaat, waar het de mandatering van de uitvoering van raadsbesluiten betreft. Ten aanzien van het opeenvolgend opleggen van verblijfsontzeggingen, waarover de bestuursrechter zich ook heeft uitgelaten, stelt de officier van justitie dat dit conform de gebruiksinstructie is. Overigens merkt hij op dat naar aanleiding van de uitspraak van de bestuursrechter het beleid bijgesteld zal worden voor de toekomst, nu ook het Openbaar Ministerie van mening is dat er niet onbeperkt verblijfsontzeggingen kunnen worden opgelegd. Dit is ook gecommuniceerd met de burgemeester van Venlo die zich hierin zou kunnen vinden. De verblijfsontzeggingen zijn bovendien opgelegd voordat de bestuursrechter zich over de zaak heeft uitgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw De raadsvrouw heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Zij stelt daartoe - samengevat - het volgende: Het bevel verblijfsontzegging afgegeven voor de periode van 30 april (22:00 uur) tot 28 mei (22:00 uur) is bij uitspraak van de bestuursrechter d.d. 29 juni 2005 herroepen. De mandaatverlening was onjuist. Deze uitspraak van de bestuursrechter dient analoog te worden toegepast met betrekking tot het aan verdachte tevens opgelegde bevel verblijfsontzegging afgegeven voor de periode van 2 april 2005 (22:00 uur) tot 30 april 2005 (22:00 uur). Aangezien de bevelen verblijfsontzegging, welke ten grondslag liggen aan de tenlastelegging, onrechtmatig zijn afgegeven vraagt de raadsvrouw vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten. Hierbij draagt zij aan dat de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 29 juni 2005 weliswaar niet onherroepelijk is, maar dat het beroep ingesteld door de burgemeester anderzijds ook geen schorsende werking heeft. De politierechter is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten en overweegt daartoe als volgt. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 3 verschillende tijdstippen, te weten op 3, 4 en 8 mei 2005, opzettelijk niet heeft voldaan aan de door of namens de burgemeester van de gemeente Venlo, die belast was met de uitoefening van enig toezicht, krachtens artikel 2:75 van de Algemene plaatselijk verordening gemeente Venlo (hierna; APV), althans krachtens enig wettelijk voorschrift, gegeven verblijfsontzegging d.d. 12 januari 2005, betreffende de periode 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur), en op 12 april 2005 opzettelijk niet heeft voldaan aan de verblijfsontzegging d.d. 24 december 2004, betreffende de periode 2 april 2005 (22.00 uur) tot 30 april 2005 (22.00 uur). Verdachte zou daarmee telkens in strijd hebben gehandeld met artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter zal eerst moeten bezien of de beschikkingen, inhoudende een bevel verblijfsontzegging, d.d. 12 januari 2005 en d.d. 24 december 2004 bevoegd zijn genomen. De beschikkingen die thans aan de orde zijn, zijn namens de burgemeester genomen door [naam agent], agent Venlo-Centrum. De burgemeester heeft zijn bevoegdheid om ingevolge artikel 2:75 van de APV aan personen een verbod op te leggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden in een door hem aangewezen gebied, bij besluit van 12 juli 2004 gemandateerd aan de chef van de basiseenheid Venlo-Centrum van het district Venlo, regiopolitie Noord, en aan de door deze chef aan te wijzen politiefunctionarissen. De chef basiseenheid Venlo-Centrum heeft bij brief van 9 september 2004 daartoe vervolgens de volgende politiefunctionarissen nader aangewezen: alle executieve politiefunctionarissen van het district Venlo en alle executieve politiefunctionarissen, tewerkgesteld in het kader van het project HECTOR (straatteam en rechercheteam) en alle executieve politiefunctionarissen, tewerkgesteld bij het mobiel jeugdteam van de politieregio Limburg Noord. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de betreffende beschikkingen volgens het hiervoor genoemde mandaat zijn genomen. De politierechter is evenwel van oordeel dat het door de burgemeester verstrekte mandaat in strijd met de wet is verleend, nu artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet zich uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verzet tegen machtiging door de burgemeester van zijn besluiten op grond van i.c. de APV aan ambtenaren van politie. Daarmee onderschrijft de politierechter het oordeel hierover van de bestuursrechter van deze rechtbank in zijn uitspraak van 29 juni 2005, waarnaar de politierechter bij deze verwijst (vindplaats LJN: AT8549). Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat er in artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet, sprake is van een kennelijke fout van de wetgever en dat de geest van de wet mandaat aan ambtenaren van politie niet in de weg staat, waar het de mandatering van de uitvoering van raadsbesluiten betreft, en dat dientengevolge het mandaat in casu toegelaten is, verwerpt de politierechter. De bestuursrechter heeft immers overwogen dat het niet uitgesloten is dat dit mandaatverbod niet de bedoeling is geweest van de wetgever. Overigens merkt de politierechter op dat het mogelijk ook wel de bedoeling zal kunnen zijn geweest van de wetgever, nu de aard van de bevoegdheid zich veelal zal verzetten tegen mandatering van de uitvoering van raadsbesluiten aan ambtenaren van politie, zodat met het bepaalde in artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet de min of meer bestendige praktijk tot uitdrukking zou kunnen zijn gebracht. De politierechter verwijst ter informatie van partijen in dit verband nog naar het gestelde hierover door Prof. Mr. H.Ph.J. A.M. Hennekens in zijn in 2004 verschenen boek, “Openbare-orderecht”, pagina 109. Dat leidt er toe dat waar verdachte het op 12 april 2005 opzettelijk niet voldoen aan de door of namens de burgemeester van de gemeente Venlo krachtens artikel 2:75 van de APV gegeven verblijfsontzegging van 24 december 2005, die ziet op de periode 2 april 2005 (22.00 uur) tot 30 april 2005 (22.00 uur), ten laste is gelegd, de politierechter van oordeel is, dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat deze verblijfsontzegging (door of namens de burgemeester) is genomen, omdat het aan de betrokken politieambtenaar verleende mandaat ongeldig is wegens strijd met de wet. Daarbij wordt ten aanzien van de verblijfsontzegging van 12 januari 2005 nog het volgende opgemerkt. De hiervoor aangehaalde uitspraak van de bestuursrechter ziet onder meer ook op de verblijfsontzegging van 12 januari 2005, betreffende de periode 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur) ten aanzien van verdachte. Met de beslissing van de burgemeester van 21 april 2005 naar aanleiding van het bezwaar van verdachte, is het mandaatgebrek in de beschikking van 12 januari 2005 naar het oordeel van de bestuursrechter - voor de toekomst - hersteld, en is dat voor de bestuursrechter geen vernietigingsgrond. De bestuursrechter heeft bij de materiële beoordeling van deze verblijfsontzegging echter op inhoudelijke gronden de beschikking van de burgemeester van 21 april 2005 vernietigd (zodat dit besluit van 21 april 2005 geacht wordt nooit te hebben bestaan), en vervolgens ook de verblijfsontzegging van 12 januari 2005 - die daarmee weer zou herleven - herroepen (zodat ook de verblijfsontzegging geacht wordt nooit te hebben bestaan). Dat betekent dat aan de tenlastelegging, waar het gaat over de verblijfsontzegging van 12 januari 2005, voor de periode 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 (22.00 uur), de basis is komen te vervallen nu er geen rechtsgeldige verblijfsontzegging meer is, hetgeen de politierechter heeft te respecteren. Het hoger beroep dat is ingesteld door de burgemeester tegen de uitspraak van de bestuursrechter, maakt dat niet anders, nu dit geen schorsende werking heeft. Ook het gegeven dat het Openbaar Ministerie een andere toepassing van het opleggen van verblijfsontzeggingen voorstaat voor de toekomst, en waar de burgemeester mee in zou stemmen, maakt dat evenmin anders. Dat leidt er toe, dat waar verdachte het op 3, 4 en 8 mei 2005 opzettelijk niet voldoen aan de door of namens de burgemeester van de gemeente Venlo krachtens artikel 2:75 van de APV gegeven verblijfsontzegging van 12 januari 2005, die ziet op de periode 30 april 2005 (22.00 uur) tot 28 mei 2005 ten laste is gelegd, hij naar het oordeel van de politierechter hiervan eveneens dient te worden vrijgesproken, nu het ten laste gelegde niet kan worden bewezen omdat een rechtsgeldige verblijfsontzegging ontbreekt. Verder kan het aan verdachte ten laste gelegde ook niet bewezen worden verklaard, omdat de burgemeester, als deze een bevel verblijfsontzegging oplegt, niet aan te merken is als een “ambtenaar met enig toezicht belast” als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en omdat een verblijfsontzegging geen “bevel” is als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter overweegt hierover als volgt. Als de burgemeester een bevel verblijfsontzegging oplegt, dan doet hij dat in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan waarbij hij zijn bevoegdheid ontleent aan artikel 2:75 van de APV. Een bevel verblijfsontzegging is dan ook een beschikking van een bestuursorgaan, waarmee een nadere norm wordt opgelegd aan een burger. In dit verband verwijst de politierechter ter informatie nog een keer naar de hiervoor aangehaalde publicatie van Hennekens, die, op pagina 24, inzake dit soort bevelen van de burgemeester opmerkt: “Aldus wordt door zo’n bevel een nieuwe norm in het leven geroepen om tegen een andere door straf gesanctioneerde norm die overtreden is, nog eens via een specifieke methode (bijvoorbeeld het bevel om zich te verwijderen) op te treden.” De burgemeester is daarnaast ook verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de openbare orde, waaronder de door hem verstrekte verblijfsontzeggingen. In dat kader kan hij ingevolge artikel 6.1a van de APV toezichthouders aanwijzen. Hieronder dient ingevolge artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht te worden verstaan: personen bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Dat de burgemeester verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving van de openbare orde, maakt echter nog niet dat een bevel verblijfsontzegging (genomen in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan), daarmee zou zijn genomen door een “ambtenbaar met enig toezicht belast”, nu hij zelf in beginsel niet als toezichthouder kan worden aangemerkt. Denkbaar is de situatie dat de burgemeester ook zelf het feitelijk toezicht houdt op de naleving van de verblijfsontzeggingen, welke situatie overigens niet aan de orde is. Echter ook in dat geval zou hij als toezichthouder toezien op de naleving van een bevel verblijfsontzegging van het bestuursorgaan (toevallig ook de burgemeester). Ook opsporingsambtenaren kunnen door de burgemeester ingezet worden voor de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde, waaronder de handhaving van door hem verstrekte verblijfsontzeggingen (ingevolge artikel 177, eerste lid, Gemeentewet, juncto artikel 12 van de Politiewet 1993). Zowel toezichthouders als opsporingsambtenaren kunnen bij de uitoefening van hun taak, voor zover de wetgever daarin heeft voorzien, bevelen geven. Zoals ook Hennekens in zijn hiervoor al aangehaalde publicatie, op pagina 25, voor zover hier relevant, aangeeft, “komt het er in de praktijk op neer, dat de burgemeester het wettelijk voorschrift (in dit bevel) creëert en dat een politiefunctionaris de naleving ervan beveelt. De politiefunctionaris is bevoegd op grond van artikel 184 Sr de nakoming van een met straf gesanctioneerd voorschrift te bevelen. Dit is een bevel “krachtens wettelijk voorschrift gedaan”.” Er dient derhalve onderscheid te worden gemaakt tussen een “burgemeestersbevel”, zijnde een beschikking, waarmee een nieuwe norm wordt gecreëerd, en een “184-bevel” (feitelijk handelen, dus geen beschikking) van in casu een opsporingsambtenaar, waarmee onder meer de norm in het “burgemeestersbevel” kan worden afgedwongen. De politiefunctionaris ontleent zijn bevelsbevoegdheid aan artikel 2 van de Politiewet 1993. Voor een verdachte betekent dit dat als er door hem niet wordt voldaan aan een “burgemeestersbevel”, hij de strafbepaling, in casu artikel 6.1 van de APV, overtreedt. Wordt daarnaast door hem niet voldaan aan het “184-bevel” van de opsporingsambtenaar, ter afdwinging van de norm als neergelegd in het “burgemeestersbevel”, dan overtreedt hij tevens artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 september 2002 (NJ 2003, 80) waar zij het Hof Amsterdam aanhaalt in de verwerping van de verweren van de raadsman in de betreffende zaak, en waar het Hof het volgende heeft overwogen: “Het feit dat de burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde, impliceert dat hij ook verantwoordelijk is voor het toezicht daarop. De uitoefening van dat toezicht wordt, waar mogelijk, gelijk in het onderhavige geval, aan de politie gemandateerd. De onderhavige verwijderingsbevelen van de burgemeester zijn dan ook gedaan door een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.” Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de politierechter echter van oordeel dat het onderscheid tussen bestuursorgaan, toezichthouders en opsporingsambtenaren en de hun toekomende taken en bevoegdheden in deze overweging van het Hof onvoldoende lijkt te zijn gemaakt, evenals dat het geval is voor het onderscheid tussen “burgemeestersbevelen” en “184-bevelen”. Tenslotte overweegt de politierechter nog dat de juiste toepassing van taken en bevoegdheden ook dient ter waarborg van de belangen van verdachten en bovendien voldoende mogelijkheden biedt voor een voortvarende aanpak van de drugsoverlast in de gemeente Venlo. Immers, de burgemeester kan wel anderen dan ambtenaren van politie - zoals ambtenaren van de gemeente Venlo -, degelijk mandaat verlenen tot het nemen van verblijfsontzeggingen op grond van artikel 2:75 van de APV. Daarnaast kan de burgemeester ingevolge artikel 6.1a van de APV personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de APV bepaalde, waaronder de naleving van de bepalingen inzake drugsoverlast en de door of namens de burgemeester opgelegde verblijfsontzeggingen. Bij overtreding kan de burgemeester over gaan tot bestuursrechtelijke handhaving ingevolge artikel 125, derde lid van de Gemeentewet. Verder kan de politie ingevolge haar algemene politietaak (artikel 2 van de Politiewet 1993) bevoegd overtredingen van het bij of krachtens de APV bepaalde, waaronder de naleving van de bepalingen inzake drugsoverlast en de door of namens de burgemeester opgelegde verblijfsontzeggingen, strafrechtelijk handhaven. Overtreding van het bij of krachtens de APV bepaalde is ingevolge artikel 6.1 van de APV immers strafbaar gesteld als overtreding. De burgemeester tenslotte kan, dan wel zijn ambtenaren kunnen, ter voorbereiding van het nemen van verblijfsontzeggingen, gebruik maken van de bevindingen van toezichthouders en opsporingsambtenaren en deze laatsten kunnen worden ingezet voor het uitreiken van de verblijfsontzeggingen. Nu de politierechter de verdachte vrijspreekt met betrekking tot alle tenlastegelegde feiten wijst zij de vorderingen tot tenuitvoerlegging af. BESLISSING De politierechter: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af. Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van E.W.A. van Hest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 augustus 2005. typ: HEST