
Jurisprudentie
AU0386
Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505323/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505323/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 3 mei 2005, kenmerk 02-M30, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestemd voor het vervaardigen van gashaarden en plaatwerk voor derden aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 12 mei 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200505323/2.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], gevestigd te [plaatsen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2005, kenmerk 02-M30, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestemd voor het vervaardigen van gashaarden en plaatwerk voor derden aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 12 mei 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 20 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2005, en verzoekers sub 2 bij brief van 22 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2005, beroep ingesteld. Verzoekers sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 juni 2005.
Bij brief van 23 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2005, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 23 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2005, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 juli 2005 hebben verzoekers sub 1 hun verzoek aangevuld.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 juli 2005, waar van [een van de verzoekers sub 1] bijgestaan door R.P. Zboray, gemachtigde, en verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A. Lohuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. De Voorzitter overweegt dat de door verzoekers sub 1 ingediende gronden inzake de uitgangspunten en de representativiteit van het TNO-onderzoek zich niet lenen voor een behandeling in voorlopige voorziening en bij de hoofdzaak zullen moeten worden beoordeeld.
2.4. De Voorzitter overweegt dat het verzoek van verzoekers sub 1 voorzover dat is gericht op het door de vergunninghoudster niet naleven van het gestelde in artikel 5:37 van het Burgerlijk wetboek geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen.
2.5. Voorzover het verzoek van verzoekers sub 1 ziet op de naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften overweegt de Voorzitter dat deze grond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.6. Verzoekers sub 1 voeren aan ontoelaatbare schade en hinder ten gevolge van de metaalcoatingstraat te ondervinden. Volgens verzoekers zijn van de uitgestoten stoffen gezondheidseffecten te verwachten. Zij stellen dat ten onrechte geen afstandsnormen in de vergunning zijn opgenomen en dat emissie-eisen gebaseerd op de NER ontbreken. Zij zijn van mening dat het bestreden besluit zonder het treffen van adequate voorzieningen geen stand zal kunnen houden.
Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht dat is uitgebracht in zaak nr. 200400831/1, blijkt dat de emissie van koolwaterstoffen en geur geen ontoelaatbare schade en hinder ten gevolge zal hebben indien de vergunningvoorschriften, waaronder een schoorsteenverhoging, worden nageleefd. De Voorzitter overweegt dat noch uit hetgeen verzoekers sub 1 hebben aangevoerd, noch anderszins gebleken is dat de onderhavige inrichting bij het naleven van de betreffende vergunningvoorschriften ontoelaatbare hinder en gezondheidsschade zal veroorzaken. Het verzoek kan in zoverre derhalve geen doel treffen.
2.7. Verzoekers sub 1 voeren aan dat de afzuiginstallatie van de zogenoemde "poederrobot" onaanvaardbare geluidhinder veroorzaakt. Zij stellen dat de "poederrobot" door een stiller klein formaat systeem moet worden vervangen.
2.7.1. Verweerder stelt de door de onderhavige inrichting veroorzaakte geluidemissie te hebben getoetst aan de normen van de gebiedstypering 'landelijke omgeving' uit hoofdstuk 4 van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening uit 1998. Uit het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport blijkt, volgens verweerder, dat door de verplaatsing van een filterkast van hal 2 naar de tussenhal 2-3 aan die normen kan worden voldaan.
2.7.2. De Voorzitter overweegt dat noch uit hetgeen door verzoekers sub 1 is aangevoerd, noch anderszins is gebleken dat niet aan de gestelde normen kan worden voldoen. Deze grond kan derhalve niet slagen.
2.8. Verzoekers sub 2 voeren aan dat vergunningvoorschrift XIII.04 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat vergunninghoudster op grond van dat voorschrift gehouden is om, onmiddellijk nadat de vergunning in werking is getreden, de lucht afkomstig van de moffeloven en de spuitcabine in hal 2 te emitteren via een lozingspunt van 20 meter hoogte. Dit terwijl uit de considerans blijkt dat het nadrukkelijk de bedoeling van verweerder is om vergunninghoudster ter zake een 'realiseringstermijn' van 3 maanden na inwerkingtreding te gunnen.
2.8.1. Verweerder stelt dat het ontbreken van de 'realiseringstermijn' van 3 maanden op een vergissing berust.
2.8.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het in de bedoeling van verweerder heeft gelegen om aan de inwerkingtreding van het onderhavige vergunningvoorschrift een termijn van drie maanden te verbinden. Dit is per abuis echter niet gebeurd. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat het verzoek in zoverre doel treft en dat de voorlopige voorziening dient te worden getroffen dat het bestreden voorschrift niet eerder in werking treedt dan drie maanden na het van kracht worden van het bestreden besluit.
2.9. De Voorzitter ziet in het verzoek van verzoekers sub 1 geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ten aanzien van hetgeen verzoekers sub 2 aangaande vergunningvoorschrift XIII.04 hebben aangevoerd zal de Voorzitter de hierna te vermelden voorlopige voorziening treffen. Voor het overige ziet de Voorzitter geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat aan vergunningvoorschrift XIII.04, verbonden aan de bij het besluit van verweerder van 3 mei 2005, kenmerk 02-M30, verleende vergunning, moet zijn voldaan binnen drie maanden na het van kracht worden van het hier voor genoemde besluit;
II. wijst het verzoek van verzoekers sub 1 af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij verzoekers sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oude IJsselstreek aan verzoekers sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Oude IJsselstreek aan verzoekers sub 2 het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
315.