
Jurisprudentie
AU0387
Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504201/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504201/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 922585, heeft verweerder een melding van de stichting "Stichting Regionaal Motorsportcircuit Nieuw-Zevenbergen" als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd inzake de uitbreiding van de activiteiten met het rijden met motoren met zijspan, quads en 4x4 terreinwagens.
Uitspraak
200504201/2.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting De Groene Zone", gevestigd te Oss,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 922585, heeft verweerder een melding van de stichting "Stichting Regionaal Motorsportcircuit Nieuw-Zevenbergen" als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd inzake de uitbreiding van de activiteiten met het rijden met motoren met zijspan, quads en 4x4 terreinwagens.
Bij besluit van 22 maart 2005, verzonden op 31 maart 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 11 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 30 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.F.C.M. Dekkers en B.J.M. Linthorst, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door R.M. de Groot en ir. A. Konijnenburg, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster betoogt dat verweerder de melding niet had mogen accepteren, omdat deze niet alle niet-vergunde activiteiten omvat die binnen de inrichting worden ontplooid.
De Voorzitter overweegt dat verweerder dient te beslissen op de ingediende melding en daarbij niet gemelde activiteiten niet mag betrekken. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.3. Verzoekster vreest geluidhinder ten gevolge van de gemelde activiteiten.
2.3.1. Bij besluit van 13 april 1993 is krachtens de Hinderwet en de Wet geluidhinder vergunning verleend voor de onderhavige inrichting. Bij zijn beoordeling of de uitbreiding van de vergunde activiteiten leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, heeft verweerder onder meer getoetst aan de grenswaarden voor het equivalente geluidniveau en het piekgeluidniveau die in de aan de vergunning van 1993 verbonden voorschriften 3.1.3 en 3.1.4 zijn opgenomen. Ingevolge deze voorschriften mogen de hierin gestelde geluidgrenswaarden niet worden overschreden in afwachting van het door Gedeputeerde Staten op te stellen saneringsprogramma. Het is de Voorzitter uit de stukken gebleken dat in 1997 een saneringsprogramma is vastgesteld. Uit dat saneringsprogramma zou mogelijkerwijs kunnen voortvloeien dat de bij besluit van 13 april 1993 voorgeschreven geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau en het piekgeluidniveau ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren vervallen. De Voorzitter is van oordeel dat deze procedure zich echter niet leent voor de beantwoording van de vraag wat als gevolg van het saneringsprogramma en zijn implementatie wat betreft het aspect geluid de vergunde situatie was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Gelet hierop is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de gemelde activiteiten niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting zoals vergund mag veroorzaken.
Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van de hierna vermelde voorlopige voorziening.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 maart 2005, kenmerk 1082180, en van 24 juni 2003, kenmerk 922585;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 33,37 (zegge: drieëndertig euro en zevenendertig cent); het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
255-415.