
Jurisprudentie
AU0389
Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500937/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500937/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 november 2004 heeft verweerder locaties aangewezen voor containers voor de inzameling van huishoudelijk afval.
Uitspraak
200500937/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2004 heeft verweerder locaties aangewezen voor containers voor de inzameling van huishoudelijk afval.
Bij besluit van 20 december 2004, kenmerk A.B.2004.2.05955/JDK, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2005, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2005, waar appellanten, in persoon van [appellant A], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en R. van Wilgenburg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vaststellen.
In de gemeente Rotterdam is de afvalstoffenverordening opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam. Ingevolge het daarin opgenomen artikel 4.2.11, derde lid, voorzover hier van belang, kan verweerder plaatsen aanwijzen voor inzamelvoorzieningen ten behoeve van groepen percelen. Het aanwijzingsbesluit van 3 november 2004 is genomen op basis van dit artikel. De grondslag van het aanwijzingsbesluit is derhalve gelegen in de op de Wet milieubeheer gebaseerde afvalstoffenverordening. De Afdeling is daarom bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt.
[Appellante B] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het aanwijzingsbesluit. Niet is gebleken dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Daarom is het beroep, voorzover dat is ingesteld door deze appellante, niet ontvankelijk.
2.3. [Appellant A] kan zich niet vinden in de aanwijzing van de Beatrijsstraat ter hoogte van de nummers […] en […] als locatie voor een container voor de inzameling van huishoudelijk afval. Hij voert aan dat de afstand van de container tot zijn woning minder dan drie meter bedraagt; hij vreest voor geluid- en geurhinder. Volgens appellant kan de container beter om de hoek in de Persijnstraat worden geplaatst. De container staat dan niet aan de voorkant, maar aan de zijkant van zijn woning.
2.4. Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verplaatsing van de container naar de zijkant van de woning van appellant hetzelfde probleem voor direct omwonenden oplevert, en dat dan bovendien een extra parkeerplaats moet worden opgeofferd. Van het eerste is ter zitting niet gebleken. Wat het tweede bezwaar betreft is ter zitting gebleken dat verweerder zich hierbij met name baseert op de veronderstelling dat de plaatsing van de container aan de zijkant van de woning van appellant zou (moeten) betekenen dat een container die thans aan het andere eind van de Persijnstraat op de stoep is geplaatst, zou moeten worden verplaatst naar de voorgestelde locatie. Dit zou vervolgens leiden tot het verdwijnen van een extra parkeerplaats.
Van de genoemde veronderstelling is geen melding gemaakt in het bestreden besluit. In zoverre berust dat besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering. Afgezien daarvan valt zonder nadere motivering van verweerder niet in te zien dat het enkele meters verplaatsen van de container bij de woning van appellant zou moeten leiden tot het verplaatsen van een container die op een geheel andere plek staat. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat dit verband houdt met wensen van de deelgemeente, is daarvoor onvoldoende. Ook in zoverre ontbreekt een deugdelijke motivering.
2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld door [appellante B]. Het beroep is gegrond voorzover het is ingesteld door [appellant A]. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld door [appellante B];
II. verklaart het beroep gegrond voorzover het is ingesteld door [appellant A];
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 20 december 2004, kenmerk A.B.2004.2.05955/JDK;
IV. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellant A] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005
262-179.