Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0395

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500581/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) het verzoek van appellant om inzage te krijgen in een op dinsdag 18 mei 2004 in het college besproken rapport van [persoon] inzake de zogenoemde kwestie Vahstal afgewezen.


Uitspraak

200500581/1. Datum uitspraak: 3 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Amersfoort, tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 04/2441 VV en 04/2440 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 30 november 2004 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) het verzoek van appellant om inzage te krijgen in een op dinsdag 18 mei 2004 in het college besproken rapport van [persoon] inzake de zogenoemde kwestie Vahstal afgewezen. Bij besluit van 2 augustus 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 november 2004, verzonden op 20 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar inzake de weigering om verzoeker inzage te geven als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd, appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de weigering hem op grond van artikel 169 van de Gemeentewet inzage te geven en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 februari 2005 heeft appellant aan de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen. Bij brief van 15 april 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 169, eerste lid, van de Gemeentewet zijn de leden van het college, tezamen en ieder afzonderlijk, aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.    Ingevolge het tweede lid geven zij de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.    Ingevolge het derde lid geven zij de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.    Ingevolge artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob, voorzover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: (…) g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. 2.2.    Ten aanzien van het verzoek van appellant om als raadslid inzage te krijgen in het rapport inzake de zogenoemde kwestie Vahstal (hierna: het rapport) op grond van artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet overweegt de Afdeling dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bezien in samenhang met onderdeel B4 van de Bijlage bij die wet, geen beroep kan worden ingesteld tegen een op grond van artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet genomen besluit. Voorzover inzage in het rapport is geweigerd op grond van voormeld artikellid, stond voor appellant dan ook geen bezwaar en beroep ingevolge de Awb open.    Met betrekking tot het beroep op artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet overweegt de Afdeling dat daarin een actieve openbaarmakingsverplichting van het college ten opzichte van de raad is opgenomen. Het college dient - kort gezegd - de inlichtingen te geven die de raad nodig heeft. Het gaat hier om informatieverschaffing uit eigen beweging aan de raad. Nu in het derde lid uitdrukkelijk een inlichtingenplicht is opgenomen ten aanzien van individuele raadsleden, ligt het in het kader van een verzoek om informatieverschaffing door een individueel raadslid niet in de rede dat het tweede artikellid in dat verband een rol speelt. Daarvoor is immers in het derde lid een specifieke regeling opgenomen. Gelet hierop kan het tweede lid niet als zelfstandige grondslag dienen voor het individuele verzoek om inzage van appellant als raadslid. 2.3.    Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter terecht, zij het op andere gronden, tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar tegen de weigering om inzage te krijgen in het rapport op grond van artikel 169 van de Gemeentewet niet ongegrond maar niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard. 2.4.    Met betrekking tot het verzoek om openbaarmaking van het rapport op grond van de Wob kan de Afdeling zich verenigen met de overwegingen die de voorzieningenrechter tot de conclusie hebben geleid dat het college met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob openbaarmaking van het rapport heeft kunnen weigeren. Hetgeen appellant daaromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De vraag of openbaarmaking ook kon worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob, kon de voorzieningenrechter derhalve onbeantwoord laten. Voorzover openbaarmaking van het rapport is geweigerd op grond van de Wob, heeft de voorzieningenrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005 369.