Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0400

Datum uitspraak2005-07-28
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504287/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij brief van 6 april 2005, kenmerk 2005-9933, verzonden op 7 april 2005, heeft verweerder besloten tot het niet voortzetten van de met toepassing van afdeling 3.5.6 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht ingezette voorbereidingsprocedure inzake de intrekking van de op 17 december 1993 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting bestemd voor de opslag van maximaal 320.000 kg consumentenvuurwerk gelegen aan de Raasdorperweg 74D te Lijnden tot een opslagcapaciteit van 160.000 kg consumentenvuurwerk.


Uitspraak

200504287/2. Datum uitspraak: 28 juli 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mercurius B.V.", gevestigd te Lijnden, verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 6 april 2005, kenmerk 2005-9933, verzonden op 7 april 2005, heeft verweerder besloten tot het niet voortzetten van de met toepassing van afdeling 3.5.6 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht ingezette voorbereidingsprocedure inzake de intrekking van de op 17 december 1993 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting bestemd voor de opslag van maximaal 320.000 kg consumentenvuurwerk gelegen aan de Raasdorperweg 74D te Lijnden tot een opslagcapaciteit van 160.000 kg consumentenvuurwerk. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 13 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 juni en 1 juli 2005. Bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juli 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda, en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp en R. Mastenbroek, beiden ambtenaar der Provincie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Verzoekster betoogt dat de brief van 6 april 2005 een besluit betreft in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat dit besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is genomen. Los van het vorenstaande voert zij voorts aan dat wanneer de brief van 6 april 2005 geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslistermijn, zoals bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, (oud) van de Algemene wet bestuursrecht is overschreden en dat alsnog door verweerder een besluit inzake de ambtshalve gestarte intrekkingsprocedure dient te worden genomen.    Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verzoekster daarin gelegen dat in afwachting van de behandeling van haar beroepschrift voorkomen moet worden dat een onomkeerbare situatie ontstaat. In dat kader voert zij aan dat zij thans voor aanzienlijke en zelfs mogelijk onnodige investeringen komt te staan om aan het gewijzigde Vuurwerkbesluit te kunnen voldoen. 2.4.    Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekster ter zitting naar voren heeft gebracht dat zij reeds heeft geïnvesteerd in maatregelen om ook thans onder het gewijzigd Vuurwerkbesluit (Stb. 2004, 26) consumentenvuurwerk te kunnen opslaan.    Het vorenstaande in aanmerking nemende kan vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komen. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Drouen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005 375.