
Jurisprudentie
AU0405
Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501653/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501653/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 september 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, onder a, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot Podiumcafé Unique, gelegen aan De Vloot 208 te Maassluis.
Uitspraak
200501653/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Maassluis,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, onder a, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot Podiumcafé Unique, gelegen aan De Vloot 208 te Maassluis.
Bij besluit van 14 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2005, waar [een van de appellanten] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. in 't Veld, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is Podiumcafé Unique B.V., vertegenwoordigd door G.W. Tuit, gemachtigde, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit van 7 september 2004 gehandhaafd, waarbij nadere eisen zijn gesteld die tot doel hebben geluidhinder als gevolg van het in werking zijn van Podiumcafé Unique voor omwonenden te beperken. De nadere eisen strekken er onder meer toe dat de muziekinstallatie in de inrichting moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer die zodanig moet worden afgesteld dat het geluidniveau in het nagalmveld van de betreffende ruimte niet meer dan 102 dB(A) bedraagt.
2.3. Appellanten zijn er niet van overtuigd dat als gevolg van de opgelegde nadere eisen geen geluidhinder meer zal optreden. Zij hebben in de eerste plaats gesteld dat het akoestisch onderzoek uit 2002 geen inzicht geeft in het maximaal toelaatbare geluidniveau dat thans in de inrichting kan worden geproduceerd.
Uit het rapport van het akoestisch onderzoek van 27 december 2002 opgesteld door Kupers & Niggenbrugge blijkt dat het onderzoek mede berekeningen van het toelaatbare muziekgeluidniveau in de geplande toekomstige situatie heeft omvat. In bijlagen VII en VIII van het rapport zijn berekeningen neergelegd waarbij is uitgegaan van de uitbreiding in de nieuwe situatie met voorzieningen om aan alle (geluid)eisen te kunnen voldoen. Naar aanleiding van bovengenoemd rapport is de inrichting verbouwd. Nu niet alle in het rapport voorgeschreven voorzieningen zijn getroffen heeft verweerder op 11 maart 2004 geluidmetingen uit laten voeren om vast te kunnen stellen of aan alle (geluid)eisen kan worden voldaan. Deze geluidmetingen zijn neergelegd in het meetrapport "Geluidmetingen bij Podiumcafé Unique Maassluis" van 12 mei 2004. Blijkens het meetrapport kan bij een geluidniveau binnen de inrichting van 102 dB(A) worden voldaan aan de geluidnormen van het op de onderhavige inrichting van toepassing zijnde Besluit. Dit wordt door appellanten ook niet bestreden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunt om te oordelen dat verweerder het akoestisch rapport uit 2002 en het meetrapport uit 2004 niet in redelijkheid in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.4. Verder hebben appellanten betoogd dat de in het akoestisch onderzoek gebruikte muziekcurve (standaard popmuziek) niet juist is, aangezien in de inrichting ook house- of technomuziek ten gehore wordt gebracht.
Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat in de inrichting slechts zeer sporadisch housemuziek ten gehore wordt gebracht. Sporadisch wordt de inrichting verhuurd voor het houden van een housefeest. In 2004 is dat drie keer voorgekomen. De inrichting is een podiumcafé annex danscafé/disco waar hoofdzakelijk popmuziek wordt gedraaid. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling terecht uitgegaan van de muziekcurve voor popmuziek. Ook deze beroepsgrond faalt.
2.5. Ook hebben appellanten aangevoerd dat bij verhuur van de inrichting door derden eigen geluidinstallaties worden gebruikt die niet zijn voorzien van een begrenzer.
De Afdeling overweegt hierover dat op grond van de opgelegde nadere eis een muziekinstallatie moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer. Het gebruik in de inrichting van een geluidbegrenzer zonder dat deze is begrensd is derhalve niet toegestaan. Deze grond heeft derhalve geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid voor verweerder tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voor de inrichting ingevolge het Besluit geldende voorschriften en van de ingevolge het bestreden besluit geldende nadere eisen en voor appellanten om aan verweerder daartoe een verzoek te doen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Gemert
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005
243-492.