Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0424

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408550/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Zeist, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2004, het bestemmingsplan "Het Slot en omgeving" vastgesteld.


Uitspraak

200408550/1. Datum uitspraak: 3 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Werkgroep Natuurlijk Zeist-West" en de stichting "Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken", beide gevestigd te Zeist, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Zeist, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2004, het bestemmingsplan "Het Slot en omgeving" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 augustus 2004, kenmerk 2004REG002233i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 november 2004. Bij brief van 10 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 maart 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door E. Schuler en P. Greeven, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. P.J.M. Verlaan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door B. Gangelhof, ambtenaar van de gemeente, en bijgestaan door mr. H. van Veldhuisen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. Ontvankelijkheid 2.1.1.    Voorzover het beroep van appellanten is ingesteld namens de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, overweegt de Afdeling als volgt. De in beroep door appellanten aangevoerde gronden steunen niet op door de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken bij verweerder ingebrachte bedenkingen. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking. Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden voorzover hier van belang doet zich voor. Het beroep van appellanten voorzover dat is ingesteld door de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is dan ook niet-ontvankelijk. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het plan 2.3.    Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied rondom het Slot Zeist. Het plangebied telt een groot aantal monumentale gebouwen en is gelet onder meer op de monumentale lanenstructuur van grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Een groot deel van het plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Met het plan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en tevens enkele ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften; "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." Het standpunt van appellante 2.4.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West (hierna: de Werkgroep) stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften opgenomen opsomming van de cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit van het beschermde dorpsgezicht. Volgens de Werkgroep is deze opsomming voor de op de gronden met de bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." aanwezige waarden niet volledig. Zij voert daartoe aan dat enkele in de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht van 19 januari 1970 genoemde waarden ontbreken. Het bestreden besluit 2.4.1.    Verweerder heeft dit planonderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat in dit planvoorschrift onder "Cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit" de belangrijkste waarden van het gebied rekening houdend met de ontwikkelingen ter plaatse van de afgelopen 34 jaar zijn beschreven. Vaststelling van de feiten 2.4.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.4.3.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." aangewezen gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, primair bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en de beeldkwaliteit van het beschermde dorpsgezicht Slot Zeist e.o., zoals hierna beschreven onder B. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, bestaan de cultuurhistorische waarden en de beeldkwaliteit van het beschermde dorpsgezicht uit: 1.    de herkenbaarheid van het Slotcomplex en de samenhang tussen de verschillende onderdelen daarvan; 2.    de lanenstructuur zoals vermeld in de kaartbijlage in artikel 5 (lees: artikel 4), eerste lid, onder B, van deze planvoorschriften; 3.    de zichtlijn zoals op de plankaart aangeduid; 4.    het monumentale Slot Zeist en de parkinrichting van de omringende tuin; 5.    de voormalige landschapstuinen; 6.    de monumentale gebouwen rond het Broeder- en Zusterplein en de grasvelden met omringende bomen; 7.    de begraafplaats van de Evangelische Broedergemeente. 2.4.4.    Het plan voorziet voor een groot deel van het plangebied in de (dubbel)bestemming "Beschermd Dorpsgezicht Slot Zeist e.o". 2.4.5.    Blijkens de plantoelichting is met het plan onder meer bescherming beoogd van de ter plaatse aanwezige unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Slot Zeist en directe omgeving. 2.4.6.    Bij besluit van 19 januari 1970 hebben de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op grond van de Monumentenwet een groot deel van het plangebied aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het daarbij aangewezen gebied komt overeen met het in het plan aangewezen deel van het plangebied waarop de (dubbel)bestemming "Beschermd Dorpsgezicht Slot Zeist e.o" van toepassing is. 2.4.7.    Ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet 1988, voorzover hier van belang, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de WRO. Het oordeel van de Afdeling 2.4.8.    Met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften over de cultuurhistorische waarden en de beeldkwaliteit van het beschermde dorpsgezicht is op hoofdlijnen aangesloten bij hetgeen over het desbetreffende gebied is beschreven in de aanwijzing van 19 januari 1970. Daarnaast is voor elk van de daarbij genoemde waarden een meer gedetailleerde beschrijving opgenomen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de waardenopsomming in artikel 4, eerste lid, onder B, niet een toereikende weergave is van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het plangebied. Met verweerder acht de Afdeling niet onredelijk dat bij deze opsomming rekening is gehouden met de ontwikkelingen in het plangebied sinds genoemde aanwijzing. Gezien het vorenstaande heeft verweerder kunnen instemmen met dit planonderdeel. "Beeldbepalend groen" Het standpunt van appellante 2.5.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het beroepschrift en de daarbij horende bijlage aangegeven plandelen voorzover daaraan niet de bestemming "Beeldbepalend groen" is toegekend. Volgens de Werkgroep is het groen op de desbetreffende gronden belangrijk voor de groene beeldkwaliteit in het plangebied en daarmee beeldbepalend. Daarbij stelt de Werkgroep dat volgens het structuurplan bestaande groenstructuren in het gebied moeten worden beschermd. Zij wijst in dit verband op de ecologische verbindingsfunctie van het plangebied voor de gebieden rondom het plangebied. Verder stelt zij dat bij de totstandkoming van het plan ten onrechte geen historisch of beeldkwaliteitsonderzoek is gedaan. Het bestreden besluit 2.5.1.    Verweerder heeft deze plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat het mogelijk is het groen op gronden met een bestemming anders dan "Beeldbepalend groen" te beheren en aan te leggen. Verder stelt verweerder dat in het structuurplan geen ecologische verbindingszone voor het plangebied is opgenomen. Vaststelling van de feiten 2.5.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.3.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Beeldbepalend groen" aangewezen gronden bestemd voor groenstructuren met monumentale waarde zoals hierna beschreven onder B, en bijbehorende voorzieningen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het beleid voor deze gronden gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van de lanenstructuur. Indien deze waarden met elkaar conflicteren zijn de ecologische waarden ondergeschikt. De lanenstructuur, zoals aangeduid op de kaartbijlage die is opgenomen in artikel 4, eerste lid, van deze voorschriften, ondersteunt de herkenbaarheid van het Slotcomplex. 2.5.4.    De op de plankaart aangegeven aanduiding "lanenstructuur" komt overeen met genoemde kaartbijlage. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is de voor de desbetreffende gronden in het plan voorziene aanduiding "lanenstructuur" in overeenstemming met de bestaande historische lanenstructuur. 2.5.5.    Blijkens de plantoelichting is de bestemming "Beeldbepalend groen" gebruikt voor monumentale groenstructuren zoals genoemd in de gemeentelijke monumentenlijst behorende bij de gemeentelijke Monumentenverordening. 2.5.6.    Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat de door de Werkgroep genoemde plandelen grondstroken met groenelementen langs wegen en wateren, op sport- en schoolcomplexen en op parkeerterreinen betreffen. Het deskundigenbericht stelt dat deze groenvoorzieningen weliswaar ondersteunend zijn in de aankleding en beleving van het plangebied, maar uit cultuurhistorisch oogpunt niet als beeldbepalend zijn aan te merken. 2.5.7.    In het structuurplan zijn onder meer de ecologische waarden in en rondom Zeist en de cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven. Het structuurplan, voorzover hier van belang, duidt de oostkant van het plangebied aan als "visueel-ruimtelijk te accentueren overgangsgebied". Voorts is volgens het structuurplan het beleid voor de "zone Slot Zeist" gericht op handhaving en versterking van de historische en landschappelijke waarde van het gebied. Het oordeel van de Afdeling 2.5.8.    De Werkgroep heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar bedoelde groenelementen voldoen aan de in artikel 6, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften genoemde doeleinden voor de gronden in het plangebied met de bestemming "Beeldbepalend groen". Daarbij is van belang hetgeen in het deskundigenbericht over de desbetreffende groenelementen is gesteld en dat deze gronden blijkens genoemde kaartbijlage en de plankaart niet behoren tot de daarop aangegeven lanenstructuur. Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat met de in het plan opgenomen waarborgen met het oog op het behoud en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden op de gronden met de bestemming "Beeldbepalend groen" invulling is gegeven aan het beleid dat in het structuurplan, voorzover hier van belang, is neergelegd. Daarbij neemt zij in aanmerking dat in dit structuurplan het plangebied geen bijzondere ecologische waarden wordt toegeschreven. Gelet op genoemde waarborgen bestaat geen aanleiding voor het opstellen van een verdergaand onderzoek, zoals een door de Werkgroep genoemd historisch of beeldkwaliteitsonderzoek, met betrekking tot meergenoemde waarden. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan deze gronden waarop de hier bedoelde groenvoorzieningen staan, niet de bestemming "Beeldbepalend groen" hoefde te worden toegekend. "Beeldbepalend groen"; aanlegvergunningstelsel Het standpunt van appellante 2.6.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 6, vierde lid, onder A, van de planvoorschriften. Volgens de Werkgroep dienen met het oog op het behoud van de beeldkwaliteit van het plangebied het kappen van bomen en het rooien van struiken aan de aanlegvergunningplichtige activiteiten op de gronden met de bestemming "Beeldbepalend groen" te worden toegevoegd. Het bestreden besluit 2.6.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat in het plan voldoende waarborgen voor het behoud van beeldbepalende bomen zijn opgenomen. Verder stelt verweerder dat het struikgewas geen specifieke beeldbepalende waarde heeft, zodat een aanlegvergunning voor het verwijderen daarvan niet noodzakelijk is. Vaststelling van de feiten 2.6.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.3.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Beeldbepalend groen" aangewezen gronden bestemd voor: 1. groenstructuren met monumentale waarde zoals hierna beschreven onder B, en bijbehorende voorzieningen; (...) Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het beleid voor deze gronden gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van de lanenstructuur. Indien deze waarden met elkaar conflicteren zijn de ecologische waarden ondergeschikt. De lanenstructuur, zoals aangeduid op de kaartbijlage die is opgenomen in artikel 4, eerste lid, van deze voorschriften, ondersteunt de herkenbaarheid van het Slotcomplex. Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder A, van de planvoorschriften is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van het college van burgemeester en wethouders, op de in het eerste lid bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1. het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen/parkeergelegenheden en/of andere oppervlakteverhardingen; 2. het beplanten van gronden met houtopstanden; 3. het afgraven, vergraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem; 4. het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties. 2.6.4.    Ingevolge de artikelen 4.5.1. en 4.5.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), zoals deze luidden ten tijde van het bestreden besluit, is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand - waaronder bomen - te vellen of te doen vellen. Bij de vergunningverlening diende onder meer te worden getoetst aan de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon, de beeldbepalende waarde en de cultuurhistorische waarde. Ter zitting is gesteld dat deze bepalingen uit de APV zijn vervangen door de op 18 mei 2005 in werking getreden Bomenverordening 2005. Ingevolge het bepaalde in deze verordening kunnen houtopstanden - zoals bomen - met een diameter vanaf 20 centimeter niet worden geveld zonder kapvergunning. Bij de vergunningverlening dient onder meer te worden getoetst aan de verschillende waarden van de houtopstand zoals de natuurwaarde, de landschappelijke waarde, de waarde voor stads- en dorpsschoon, de beeldbepalende waarde en de cultuurhistorische waarde. Het oordeel van de Afdeling 2.6.5.    Gelet op genoemde planvoorschriften heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bescherming van bomen op de gronden met de bestemming "Beeldpalend groen" voldoende is gewaarborgd. De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking de Bomenverordening 2005 die, met het oog op onder meer ecologische en cultuurhistorische waarden, ook bescherming biedt aan de bomen op deze gronden. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de gemeenteraad dat het naast deze waarborgen niet noodzakelijk is voor het kappen van bomen op de gronden met de bestemming "Beeldbepalend groen" ter handhaving en ter bescherming van deze bestemming tevens een aanlegvergunningplicht op te nemen. Voorts is niet gebleken dat de door de Werkgroep genoemde struikengroepen en ondergroei op deze gronden behoren tot de beeldbepalende groenstructuur met monumentale waarde. Gelet hierop heeft verweerder dit struikgewas in redelijkheid niet beschermenswaardig geacht. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het rooien van struiken niet aan de in dit planvoorschrift genoemde aanlegvergunningplichtige activiteiten hoeft te worden toegevoegd. "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." en "Beeldbepalend groen"; aanlegvergunningstelsel Het standpunt van appellante 2.7.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, vierde lid, onder B, sub 2, en artikel 6, vierde lid, onder B, sub 2 van de planvoorschriften. Volgens de Werkgroep mogen werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend niet van de aanlegvergunningplicht worden uitgezonderd, omdat daarmee de beschermende werking van deze plicht met het oog op de desbetreffende te verwezenlijken bestemming verloren gaat. Het bestreden besluit 2.7.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Vaststelling van de feiten 2.7.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.7.3.    Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van het college van burgemeester en wethouders, op de in het eerste lid bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: - het pleisteren of schilderen van gebouwen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan nog niet waren gepleisterd of geschilderd; - het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen/parkeergelegenheden en/of andere oppervlakteverhardingen; (…) - het afgraven, vergraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem; - het dempen van waterpartijen; - het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties. Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder B, van de planvoorschriften voorzover hier van belang is het in artikel 4, vierde lid, onder A, genoemde verbod niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die: 2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend. Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van het college van burgemeester en wethouders, op de in het eerste lid bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: - het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen/parkeergelegenheden en/of andere oppervlakteverhardingen; - het afgraven, vergraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem; - het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties. Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder B, van de planvoorschriften voorzover hier van belang is het in artikel 6, vierde lid, onder A, genoemde verbod niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die: 2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend. 2.7.4.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). In artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Dit geldt ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet evenzeer voor de lichte bouwvergunning. 2.7.5.    Ingevolge artikel 14 van de WRO voorzover hier van belang kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is: a.    om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming; b.    ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a. Het oordeel van de Afdeling 2.7.6.    De gemeenteraad heeft gekozen voor een plansystematiek die inhoudt dat de gronden een specifieke bestemming hebben gekregen die aansluit bij het huidige of gewenste gebruik van de gronden. Daarnaast is aan de gronden voorzover deze onderdeel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht, de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." toegekend. Bij de toekenning van de specifieke bestemmingen, zoals "Woondoeleinden" en "Gemengde doeleinden", heeft de gemeenteraad afgewogen welke bouwmogelijkheden ter plaatse geboden kunnen worden. De planregeling voor de specifieke bestemmingen geeft in de regel aan dat gebouwen alleen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd. Aangezien de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." aan alle gronden gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht is toegekend, geldt het aanlegvergunningstelsel ook voor de bebouwde en nog te bebouwen gronden. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, nu hij de bouwmogelijkheden ter plaatse heeft afgewogen, het niet noodzakelijk vindt voor de uitvoering van werken die noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend, een aanlegvergunning te eisen. Uit het samenstel van de planvoorschriften volgt dat een bouwvergunning voor een te realiseren bouwwerk op de gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." en/of de bestemming "Beeldbepalend groen" slechts kan worden verleend in overeenstemming met en ter verwezenlijking van de voor deze gronden opgenomen bestemmingsregeling in het plan. Aldus moet het er voor worden gehouden dat de in de artikelen 4 en 6 van de planvoorschriften genoemde noodzakelijke werken en/of werkzaamheden voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend, juist ter verwezenlijking van de bestemming dienen. Gelet hierop en mede gelet op de aard van de aanlegvergunningplichtige werken is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot deze uitzondering op het aanlegvergunningvereiste. Verweerder heeft dan ook kunnen instemmen met de door de gemeenteraad gekozen planregeling op deze onderdelen. uitbreiding lanenstructuur Het standpunt van appellante 2.8.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Beeldbepalend groen" aan de Waterigeweg en de Karpervijver, voorzover daarbij niet is voorzien in de aanduiding "lanenstructuur". Zij meent dat ter plaatse de lanenstructuur kan worden uitgebreid. Appellante heeft ter zitting haar beroepsgrond met betrekking tot de gronden aan de Lageweg, voorzover daarbij niet is voorzien in de aanduiding "lanenstructuur", ingetrokken. Het bestreden besluit 2.8.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad stelt hij zich op het standpunt dat de aanduiding "lanenstructuur" overeenkomstig de bestaande situatie op de plankaart is aangegeven. Vaststelling van de feiten 2.8.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.8.3.    In artikel 4, eerste lid, onder B, en artikel 6, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften is bepaald dat het beleid met betrekking tot genoemde lanenstructuur is gericht op het behoud en herstel van de lanenstructuur zoals aangegeven op de bij artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen kaartbijlage. 2.8.4.    De op de plankaart aangegeven aanduiding "lanenstructuur" komt overeen met genoemde kaartbijlage. Volgens het deskundigenbericht is de voor de desbetreffende gronden in het plan voorziene aanduiding "lanenstructuur" in overeenstemming met de bestaande situatie. 2.8.5.    In het deskundigenbericht is gesteld dat de gronden aan de westkant van de Karpervijver - ondanks de aanwezigheid van enkele karakteristieke bomen - en de oostkant van de Waterigeweg die niet als "lanenstructuur" zijn aangeduid, niet behoren tot de bestaande historische lanenstructuur die kenmerkend voor het plangebied is. Tevens blijkt uit het deskundigenbericht dat deze gronden ook in het verleden niet tot de lanenstructuur hebben behoord en dat van de zijde van het gemeentebestuur is gesteld dat het verwezenlijken van een lanenstructuur ter plaatse geen prioriteit heeft. Het oordeel van de Afdeling 2.8.6.    De Afdeling is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat hetgeen in het deskundigenbericht over de afwezigheid van de lanenstructuur aan de westkant van de Karpervijver en de oostkant van de Waterigeweg is gesteld, niet juist is. In hetgeen de Werkgroep heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding tot uitbreiding van de aanduiding "lanenstructuur" voor de genoemde gronden aan de Waterigeweg en de Karpervijver. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het beleid met betrekking tot de lanenstructuur waarbij is uitgegaan van de bestaande situatie, niet onredelijk is en dat niet aannemelijk is dat de lanenstructuur op deze gronden binnen de planperiode zal worden aangebracht. Verweerder heeft zich dan ook met de gemeenteraad op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding "lanenstructuur" niet aan de door de Werkgroep genoemde gronden hoeft te worden toegekend. artikel 3, onder 5, sub C, in samenhang met de artikelen 7 tot en met 20 van de planvoorschriften Het standpunt van appellante 2.9.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in artikel 3, onder 5, sub C, in samenhang met de artikelen 7 tot en met 20 van de planvoorschriften opgenomen toetsingscriteria die in acht moeten worden genomen bij de toepassing van de verschillende in de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheden, bevoegdheden om nadere eisen te stellen en wijzigingsbevoegdheden. Volgens de Werkgroep ontbreken in dit toetsingskader criteria die gelet op de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied zien op landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische aspecten. Het bestreden besluit 2.9.1.    Verweerder heeft deze planonderdelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan voldoende bescherming van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden biedt. Deze bescherming vloeit onder meer voort uit de planvoorschriften met betrekking tot de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." die op een groot deel van de gronden van het plangebied van toepassing is, aldus verweerder. Vaststelling van de feiten 2.9.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.9.3.    ArtikeI 3 van de planvoorschriften behelst een beschrijving in hoofdlijnen voor het hele plangebied. Ingevolge artikel 3, onder 5, sub C, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zal bij de toepassing van vrijstellingsbevoegdheden, de bevoegdheid om nadere eisen te stellen (ex artikel 15 WRO) en wijzigingsbevoegdheden (ex artikel 11 WRO) worden getoetst aan de volgende criteria: 1. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. verkeersveiligheid. Tevens zijn bij elk van deze criteria verscheidene in aanmerking te nemen aspecten genoemd. In de artikelen 7 tot en met 20 van de planvoorschriften, waarin de meeste van de in het plan opgenomen bestemmingen zijn beschreven, is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van het gestelde in artikel 3, onder 5, sub C, van de planvoorschriften - in aanvulling op de desbetreffende bebouwingsbepalingen - nadere eisen kan stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing op de gronden waarop deze planvoorschriften van toepassing zijn. Daarbij is per planvoorschrift bepaald welke van de genoemde criteria bij het stellen van nadere eisen een rol kunnen spelen. In enkele van deze planvoorschriften zijn bij het stellen van nadere eisen tevens betrokken de in artikel 4 van de planvoorschriften genoemde waarden van het beschermde dorpsgezicht. Daarnaast is in enkele van de genoemde planvoorschriften bepaald dat het college van burgemeester en wethouders onder meer met inachtneming van het gestelde in artikel 3, onder 5, sub C, van de planvoorschriften vrijstelling kan verlenen van een aantal daarin opgenomen bebouwingsbepalingen. 2.9.4.    Voor de in artikel 4 van de planvoorschriften genoemde waarden wordt naar overweging 2.4.3. verwezen. Het oordeel van de Afdeling 2.9.5.    Uit het samenstel van de planvoorschriften volgt dat bij de toepassing van vrijstellingsbevoegdheden, de bevoegdheid om nadere eisen te stellen en wijzigingsbevoegdheden naast de in artikel 3, onder 5, sub C genoemde toetsingscriteria mede in aanmerking moeten worden genomen de aspecten die genoemd zijn in de desbetreffende onderdelen van de artikelen 7 tot en met 20. In hetgeen de Werkgroep betoogt ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij de toepassing van de verschillende bevoegdheden een toereikende bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied niet is gewaarborgd. Voorts is uit de stukken niet gebleken dat in het plangebied bijzondere ecologische waarden aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het toetsingskader van artikel 3, onder 5, sub C, in samenhang met de artikelen 7 tot en met 20 van de planvoorschriften moet worden uitgebreid met criteria die zien op landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische aspecten. Gezien het vorenstaande heeft verweerder kunnen instemmen met het plan in zoverre. artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften; "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" Het standpunt van appellante 2.10.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen doeleindenomschrijving voor gronden met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)". De Werkgroep betoogt dat ter voorkoming van aantasting van het landschappelijke karakter van het plangebied in de doeleindenomschrijving moet worden opgenomen dat de in het plan voorziene sportvelden een onverhard en niet-kunstmatig karakter hebben en dat parkeervoorzieningen van ondergeschikt belang zijn. Verder stelt zij dat in dit planvoorschrift moet worden opgenomen dat voor het aanbrengen van parkeerverhardingen op deze gronden een aanlegvergunning is vereist. Het bestreden besluit 2.10.1.    Verweerder heeft dit planonderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad stelt hij zich op het standpunt dat voor het gebied achter het Slot vooral openheid van belang is, waarop de aard van het materiaal van de sportvelden niet van invloed is. Vaststelling van de feiten 2.10.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.10.3.    Blijkens de plankaart is op alle gronden met de bestemming "Sport en recreatievoorzieningen" en de aanduiding "parkeerverhardingen" tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing. 2.10.4.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor sport en recreatie aangewezen gronden bestemd voor: 1. sport- en speelvelden, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen zoals clubgebouwen, kantines, bergingen, ballenvangers en tribunes; alsmede voor: 2. parkeerverhardingen (p), ter plaatse waar de gronden op de plankaart zijn voorzien van de gelijkluidende aanduiding; en met dien verstande dat: 3. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. 2.10.5.    Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder A, van de planvoorschriften voorzover hier van belang is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van het college van burgemeester en wethouders, op de gronden met de bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen/parkeergelegenheden en/of andere oppervlakteverhardingen. Het oordeel van de Afdeling 2.10.6.    Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door de Werkgroep voorgestane toevoegingen aan de doeleindenomschrijving van artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften niet noodzakelijk zijn met het oog op het herstel en behoud van de landschappelijke waarden van het plangebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat van de gronden in het plangebied met de bestemming "Sport en recreatievoorzieningen" een naar verhouding zeer klein deel is voorzien van de aanduiding "parkeerverhardingen" en dat zij zich kan verenigen met het standpunt van verweerder dat de aard van het materiaal van de sportvelden niet van invloed op het open karakter van het gebied is. Daarnaast heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet noodzakelijk is voor het aanbrengen van parkeerverhardingen in artikel 15 van de planvoorschriften een aanlegvergunningplicht op te nemen. Daarbij is van belang dat uit artikel 4, vierde lid, onder A, in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, en gezien overweging 2.10.3., reeds volgt dat het aanbrengen van parkeerverhardingen op de hier bedoelde gronden zonder aanlegvergunning verboden is. "Sport en recreatiedoeleinden (SR)"; parkeerterrein Filosofenlaantje Het standpunt van appellante 2.11.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" en de aanduiding "parkeerverhardingen" voor een parkeerterrein aan het Filosofenlaantje. Volgens de Werkgroep staat het plan in zoverre in de weg aan herstel van de lanenstructuur in het plangebied. Het bestreden besluit 2.11.1.    Verweerder heeft dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Vaststelling van de feiten 2.11.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.11.3.    Blijkens de plankaart is voor beide bermen van het Filosofenlaantje in de bestemming "Beeldbepalend groen" met de aanduiding "lanenstructuur" voorzien. De gronden met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" en de aanduiding "parkeerverhardingen" grenzen aan de oostelijke berm van het Filosofenlaantje. Deze gronden behoren niet tot genoemde lanenstructuur waarvan met het plan het behoud en herstel is beoogd. 2.11.4.    Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" met de aanduiding "parkeerverhardingen" van deze gronden in overeenstemming met de bestaande situatie van een parkeerterrein met een oppervlakte van ongeveer 230 m2. De lanenstructuur van de oostelijke berm van het Filosofenlaantje is ter hoogte van dit parkeerterrein over een afstand van ongeveer 30 meter onderbroken. Het oordeel van de Afdeling 2.11.5.    Gelet op overweging 2.11.3. voorziet het plan ook voor de bermen van het Filosofenlaantje ter hoogte van de gronden met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" en de aanduiding "parkeerverhardingen" in de bestemming "Beeldbepalend groen" met de aanduiding "lanenstructuur". Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat hij beoogt genoemde onderbreking van de lanenstructuur te herstellen. De Werkgroep heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit herstel van de lanenstructuur naast de parkeerplaats aan het Filosofenlaantje niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze voor de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" en de aanduiding "parkeerverhardingen" voor het parkeerterrein aan het Filosofenlaantje. "Sport en recreatiedoeleinden (SR)"; bouwmogelijkheden Het standpunt van appellante 2.12.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)", voorzover dat betreft het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje en daarbij ten opzichte van de bestaande situatie meer dan 15% aan uitbreidingsmogelijkheden is opgenomen en de twee bouwvlakken die ten zuiden van de Blikkenburgervaart het meest nabij de Blikkenburgerlaan liggen. Tevens stelt zij dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften dat op de gronden met deze bestemming voorziet in de mogelijkheid voor het oprichten van lichtmasten met een hoogte van 18 meter en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hoogte van 7 meter. Volgens de Werkgroep doen de hierbij voorziene bouwmogelijkheden afbreuk aan de grote landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied. Zij voert aan dat de in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden voor het oprichten van dergelijke bouwwerken onvoldoende zekerheid voor het behoud van genoemde waarden in het plangebied geven. Daarnaast stelt zij dat het plan voorzover hier van belang in een maximale goot- en nokhoogte voor recreatie- en sportverenigingsgebouwen van slechts 3 meter respectievelijk 4 meter dient te voorzien. Het bestreden besluit 2.12.1.    Verweerder heeft deze planonderdelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat de omvang van genoemde bouwvlakken nagenoeg overeenkomt met de bestaande bebouwing ter plaatse. Voorts stelt hij dat voorzover genoemde bouwmogelijkheden zijn voorzien op gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." de voorwaarden van artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften voldoende waarborgen voor het herstel en behoud van meergenoemde waarden van het plangebied bieden. Vaststelling van de feiten 2.12.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.12.3.    Het plan voorziet voor een groot deel van de gronden met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" tevens in de (dubbel)bestemming "Beschermd Dorpsgezicht Slot Zeist e.o". 2.12.4.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de voor sport en recreatie aangewezen gronden bestemd voor: 1. sport- en speelvelden met de daarbij horende bebouwing en voorzieningen zoals clubgebouwen, kantines, bergingen, ballenvangers en tribunes; (…) en met dien verstande dat: 3. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. Ingevolge artikel 15, tweede lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mag op de voor sport en recreatie aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen: 1. Bebouwing algemeen: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd; 2. Gebouwen: a. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,50 meter bedragen; b. de nokhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 meter bedragen; 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 7 meter bedragen, met dien verstande dat lichtmasten zijn toegestaan met een hoogte van maximaal 18 meter. Ingevolge artikel 15, tweede lid, onder B, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, onder 5, sub C, nadere eisen stellen aan de afmetingen en situering van de bebouwing vanwege de waarden van het beschermde dorpsgezicht zoals genoemd in artikel 5 (lees: artikel 4), eerste lid, onder B, van de planvoorschriften. Voor artikel 3, onder 5, sub B, en artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, wordt naar de overwegingen 2.4.3. en 2.9.3. verwezen. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften is op de primair voor "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." aangewezen gronden het oprichten, vernieuwen of veranderen van bouwwerken slechts toegestaan indien: 1. geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden die voortvloeien uit de beschrijving van het dorpsgezicht zoals opgenomen in het eerste lid; 2. de gemeentelijke monumentencommissie hierover om advies is gevraagd. 2.12.5.    Uit het deskundigenbericht blijkt dat op de plaats waar de twee bouwvlakken die ten zuiden van de Blikkenburgervaart en het meest nabij de Blikkenburgerlaan zijn voorzien, een noodverenigingsgebouw van een hondenclub staat. 2.12.6.    Voorts is in het deskundigenbericht gesteld dat de in de desbetreffende planvoorschriften opgenomen maximale goot- en nokhoogte voor sport(club)gebouwen niet uitzonderlijk zijn. 2.12.7.    Blijkens de plankaart ligt het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje - anders dan de beide andere hiervoor genoemde bouwvlakken - binnen de gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o.". Het oordeel van de Afdeling 2.12.8.    Ten aanzien van de twee in het plan voorziene bouwvlakken ten zuiden van de Blikkenburgervaart het meest nabij de Blikkenburgerlaan ziet de Afdeling in hetgeen de Werkgroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre een ernstige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het plangebied mogelijk maakt. Daarbij neemt zij de ligging van deze bouwvlakken buiten het beschermde dorpsgebied, de betrekkelijk geringe oppervlakte van de bouwvlakken van ongeveer 85 m2 en 65 m2 en het gestelde in overweging 2.12.6. over de goot- en nokhoogte in aanmerking. Dat de bestaande bebouwing geen permanent karakter heeft, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen instemmen met de door de gemeenteraad gekozen planregeling, voorzover hier van belang. 2.12.9.    Ten aanzien van het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening tot doel heeft. Deze wordt verkregen door het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk. Wat betreft de in het plan gegeven bouwmogelijkheden moet dan ook worden aangenomen dat bij de planvaststelling de ruimtelijke gevolgen hiervan zijn beoordeeld. Uit artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften blijkt echter dat ook in de gevallen waarin het bouwen van bouwwerken is toegestaan, een nadere afweging door het college van burgemeester en wethouders is vereist bij het verlenen van een bouwvergunning. Het plan biedt daarmee op dit punt onvoldoende zekerheid omtrent de vraag of voor een bouwinitiatief een bouwvergunning kan worden verkregen. Gelet hierop is artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu de motivering van verweerder bij de weerlegging van de bedenkingen van de Werkgroep over de in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheden op het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje van meer dan 15% in belangrijke mate steunt op dit planvoorschrift ontvalt hieraan draagkracht. Gelet hierop is het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. 2.12.10.    Over artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften overweegt de Afdeling het volgende. Voorzover verweerder over bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de gronden waarop naast de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing is, heeft gesteld dat artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften voldoende waarborgen biedt voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het plangebied wijst de Afdeling op hetgeen hiervoor over dit planvoorschrift is overwogen. Nu de motivering van verweerder bij de weerlegging van de bedenkingen van de Werkgroep over bouwwerken, geen gebouwen zijnde op deze gronden in belangrijke mate steunt op artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften ontvalt hieraan draagkracht. Gelet hierop is het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Wat betreft de overige gronden met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" ziet de Afdeling in hetgeen de Werkgroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de in artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften voorziene bouwmogelijkheden ernstige aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied met zich brengen. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 15, tweede lid, onder B, van de planvoorschriften het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en situering van de bebouwing vanwege de waarden van het beschermde dorpsgezicht zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre voldoende waarborgen bevat ter bescherming van genoemde waarden. 2.12.11.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder door artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften voorzover betrekking hebbend op de gronden met zowel de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" als de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Zeist e.o." en het plandeel met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" voorzover het betreft het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje goed te keuren, gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften voorzover betrekking hebbend op de gronden met zowel de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" als de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Zeist e.o." en het plandeel met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" voorzover het betreft het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje. 2.12.12.    Uit het voorgaande volgt dat wat betreft artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan dit planvoorschrift. artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften; "Slot Zeist (S)" Het standpunt van appellante 2.13.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften. Volgens de Werkgroep is het daarin bepaalde onvoldoende duidelijk. Zij stelt daartoe dat niet is opgenomen dat evenementen en beurzen die op de gronden met de bestemming "Slot Zeist (S)" mogen plaatsvinden, de karakteristiek van het Slot en omgeving niet mogen aantasten. Voorts meent zij dat aan de in dit planvoorschrift opgenomen beschrijving van de karakteristiek van Slot Zeist "het grote gazon met de rijke beplanting" moet worden toegevoegd. Het bestreden besluit 2.13.1.    Verweerder heeft dit planonderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Vaststelling van de feiten 2.13.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.13.3.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Slot Zeist (S)" aangewezen gronden bestemd voor: 1. openbare-, sociale-, culturele- en educatieve doeleinden; alsmede voor: 2. horeca ter ondersteuning van de openbare-, sociale-, culturele- en educatieve doeleinden; 3. een openluchttheater (ot) ter plaatse van de gelijkluidende aanduiding op de plankaart. Ingevolge de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zullen met het plan de aan de gronden toegekende doeleinden worden nagestreefd op de wijze zoals hierna beschreven. Het beleid is gericht op het behoud en herstel van de karakteristiek van Slot Zeist en de omringende tuinen. Tegelijkertijd is het beleid gericht op het stimuleren van de openbare, culturele en representatieve functie van Slot Zeist door het gebruik voor trouwerijen, tentoonstellingen, theatervoorstellingen, symposia en congressen maar ook beurzen en andere evenementen te accommoderen. De cultuurhistorische waarden van Slot Zeist bestaan uit het monumentale Slot Zeist en de parkinrichting van de slottuin. Karakteristiek aan de omringende tuin van Slot Zeist is de asymmetrische opzet en de situering van boompartijen, solitaire bomen, het padenstelsel, het op de plankaart aangeduide theehuisje, het op de plankaart aangeduide openluchttheater en de slotgracht. Het oordeel van de Afdeling 2.13.4.    Gelet op de bewoordingen van artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beschrijving in hoofdlijnen zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften voldoende duidelijk maakt dat de karakteristiek van het Slot behouden dient te blijven. Voorts heeft de Werkgroep niet aannemelijk gemaakt dat aan de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 5, eerste lid, onder B, van de planvoorschriften met betrekking tot de tuin van Slot Zeist moet worden toegevoegd de zinsnede "het grote gazon met de rijke beplanting". Daarbij is nog van belang dat met de beschrijving in hoofdlijnen niet is beoogd een volledige beschrijving van de gronden met de bestemming "Slot Zeist (S)" te geven. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen instemmen met dit planvoorschrift, voorzover hier van belang. "wijzigingsgebied 3" Het standpunt van appellante 2.14.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan opgenomen bevoegdheid om de bestemming "Woondoeleinden, categorie I (WI)" van de als "wijzigingsgebied 3" aangeduide gronden te wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)" waardoor op deze gronden de bouw van maximaal 11 woningen mogelijk wordt. Zij stelt dat gebruikmaking van de bevoegdheid zal leiden tot aantasting van het beschermd dorpsgezicht. Daartoe betoogt de Werkgroep met betrekking tot de voorwaarden die aan deze bevoegdheid zijn gesteld dat het slopen van de bestaande bebouwing ter plaatse in strijd is met het besluit tot aanwijzen van het beschermd dorpsgezicht, het toegestane aantal van elf woningen te hoog is, monumentale bomen de bouw niet zullen overleven en het appartementengebouw niet hoger mag zijn noch veel meer massa mag hebben dan de bestaande bebouwing. Het bestreden besluit 2.14.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat de woningen op genoemde gronden na gebruikmaking van de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid geen afbreuk zullen doen aan de waarden van het beschermde dorpsgezicht. Daarbij wijst hij op de van belang zijnde wijzigingsvoorwaarden die zijn gesteld met het oog op meergenoemde waarden van het als beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied. Vaststelling van de feiten 2.14.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.14.3.    De gronden met de bestemming "Woondoeleinden, categorie I (WI)" en de aanduiding "wijzigingsgebied 3" liggen binnen het deel van het plangebied waarop de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing is. 2.14.4.    Voor artikel 4 van de planvoorschriften dat van toepassing is op de gronden van het plangebied met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." wordt naar overweging 2.4.3. verwezen. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan wijzigen voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, mits: (…) d. vooraf de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeentelijke monumentencommissie van de gemeente Zeist om advies zijn gevraagd daaromtrent; en met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot de gronden aangeduid als "wijzigingsgebied 3" (hoek Karpervijver/Zinzendorflaan): het plan kan worden gewijzigd in die zin dat de bestemming "Woondoeleinden, categorie I (WI)" (gedeeltelijk) kan worden gewijzigd in de bestemmingen "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)", mits: - de bestaande bebouwing wordt gesloopt; - de bebouwing op de hoek van de Karpervijver en de Zinzendorflaan er wat betreft bouwmassa en hoogte uitspringt, vergeleken met de bebouwing die wordt gerealiseerd langs de Karpervijver en langs de Zinzendorflaan; - niet meer dan 11 woningen worden toegestaan; - de goothoogte niet meer dan 6 meter bedraagt met dien verstande dat op de hoek van de Karpervijver en Zinzendorflaan een goothoogte van 9 meter kan worden toegestaan; - de nokhoogte niet meer dan 11 meter bedraagt met dien verstande dat op de hoek van de Karpervijver en Zinzendorflaan een nokhoogte van 12 meter is toegestaan; - de rooilijnen langs de Karpervijver en Zinzendorflaan in acht worden genomen; - de beeldbepalende bomen op het terrein zoveel mogelijk in acht worden genomen; - de monumentale waarden van het beschermde dorpsgezicht worden beschermd; waarna de desbetreffende bestemmingsbepalingen van toepassing zijn. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart voor woondoeleinden, categorie II aangewezen gronden bestemd voor: 1. twee aaneengeschakelde woningen; (…) en met dien verstande dat: 5. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang zijn de op de plankaart voor woondoeleinden, categorie III aangewezen gronden bestemd voor: 1. meer aaneengeschakelde woningen; (…) en met dien verstande dat: 4. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. 2.14.5.    Ingevolge artikel 37 van de Monumentenwet 1988, voorzover hier van belang, is het in beschermde dorpsgezichten verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Het oordeel van de Afdeling 2.14.6.    Het standpunt van verweerder en de gemeenteraad dat de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht van een groot deel van het plangebied niet betekent dat in het algemeen in dit gebied geen ruimtelijke veranderingen meer mogelijk zijn is niet onjuist. De Afdeling wijst daarbij op de memorie van toelichting van de voorafgaand aan de Monumentenwet 1988 geldende Monumentenwet uit 1961. Hieruit blijkt dat het geenszins in de bedoeling ligt stads- en dorpsgezichten door de bescherming te "bevriezen" in de toestand waarin zij zich bevinden. Het streven moet erop zijn gericht dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen slechts geschieden op een zodanige wijze dat het aspect van het geheel niet, of althans zo weinig mogelijk, schade lijdt (Kamerstukken II, 1955/56, 4115, no. 3). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Monumentenwet 1988 kan niet worden afgeleid dat met deze wet is beoogd om op dit uitgangspunt terug te komen. Bovendien is het ingevolge artikel 37 van deze wet niet zonder meer verboden een monument of een bouwwerk binnen een beschermd stadsgezicht te slopen; hiervoor kan een vergunning worden verleend. Verder is de Afdeling van oordeel dat gelet op de in de wijzigingsvoorwaarden en de overige genoemde bepalingen opgenomen waarborgen ter bescherming van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van deze gronden, het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid niet hoeft te betekenen dat zich een ernstige aantasting van de door de Werkgroep bedoelde waarden zal voordoen. Daarbij is nog van belang dat voor het vellen van bomen ter plaatse een kapvergunning nodig is op grond van de Bomenverordening 2005. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de planregeling, voorzover hier van belang, voorziet in voldoende bescherming van het beschermde dorpsgezicht. "wijzigingsgebied 4" Het standpunt van appellante 2.15.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan opgenomen bevoegdheid een verdere concentratie van sportvoorzieningen en bebouwing op de als "wijzigingsgebied 4" aangeduide gronden mogelijk te maken. Zij stelt dat de toeneming van de sportactiviteiten en -voorzieningen een aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van het beschermde dorpsgezicht met zich zal brengen. Daartoe betoogt de Werkgroep dat deze concentratie zal leiden tot meer lichthinder en geluid- en verkeersoverlast. Voorts voert zij aan dat het plan in zoverre te veel en te hoge bebouwing mogelijk maakt. Het bestreden besluit 2.15.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat deze wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen met het oog op een mogelijke fusie van een aantal sportverenigingen. Vaststelling van de feiten 2.15.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.15.3.    Aan de gronden van het plan met de aanduiding "wijzigingsgebied 4" is de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" toegekend. Een deel van deze gronden ligt binnen het deel van het plangebied waarop de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing is. 2.15.4.    Voor artikel 4 van de planvoorschriften dat van toepassing is op de gronden van het plangebied met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." wordt naar overweging 2.4.3. verwezen. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan wijzigen voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, mits: (…) d. vooraf de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeentelijke monumentencommissie van de gemeente Zeist om advies zijn gevraagd daaromtrent; en met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot de gronden aangeduid als "wijzigingsgebied 4" (sportvelden en atletiekbaan Blikkenburg): het plan kan worden gewijzigd in die zin dat verdere concentratie van sportvoorzieningen, bebouwing en parkeervoorzieningen ten dienste daarvan mogelijk wordt gemaakt, mits: - de nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd buiten het gebied dat als Beschermd Dorpsgezicht is aangewezen; - niet meer dan 2600 vierkante meters bebouwing wordt toegestaan; - de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3,50 meter bedraagt; - de nokhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter bedraagt; - in de parkeerbehoefte wordt voorzien ter plaatse van de aanduiding "parkeerverhardingen (p)" op de plankaart van dit bestemmingsplan; - de op de plankaart aangeduide historische lanenstructuur langs het Filosofenlaantje wordt gehandhaafd; - de monumentale waarden van het beschermde dorpsgezicht langs het Filosofenlaantje worden beschermd. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang zijn de voor sport en recreatie aangewezen gronden bestemd voor: 1. sport- en speelvelden met de daarbij horende bebouwing en voorzieningen zoals clubgebouwen, kantines, bergingen, ballenvangers en tribunes; (…) en met dien verstande dat: 3. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. 2.15.5.    Uit het deskundigenbericht blijkt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing op de gronden van het plan met de aanduiding "wijzigingsgebied 4" ongeveer 1000 m2 bedraagt. 2.15.6.    De wijzigingsbevoegdheid is in het plan opgenomen met het oog op een mogelijke fusie van een aantal sportverenigingen. Hierbij kan gedacht worden aan de verplaatsing van de sportverenigingen die gebruik maken van de sportaccommodatie aan de westzijde van het Filosofenlaantje, naar de accommodatie aan de oostzijde van het Filosofenlaantje. Verplaatsing van sportverenigingen van buiten het plangebied naar de sportaccommodatie ten oosten van het Filosofenlaantje is met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid eveneens mogelijk. 2.15.7.    Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad de toegestane oppervlakte aan bebouwing na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van 2600 m2 heeft gerelateerd aan de bestaande oppervlakte van de verenigingsgebouwen op de sportaccommodaties aan de west- en oostzijde van het plangebied. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor een verplaatsing van sportverenigingen van de west- naar de oostzijde van het Filosofenlaantje, zal de bebouwing aan de westzijde worden geamoveerd. 2.15.8.    Verweerder heeft, met uitzondering van de in overweging 2.11.5. genoemde aanduiding "parkeerverharding (p)" voor een parkeerterrein met een oppervlakte van ongeveer 230 m2, goedkeuring onthouden aan de aanduidingen "parkeerverhardingen (p)" met betrekking tot de binnen het "wijzigingsgebied 4" gelegen gronden. Het oordeel van de Afdeling 2.15.9.    Zoals zowel verweerder als de Werkgroep terecht hebben opgemerkt, sluit de wijzigingsbevoegdheid voor "wijzigingsgebied 4" een uitbreiding van de bestaande bebouwing in dit gebied tot een oppervlakte van 2600 m2 zonder amovering van de bebouwing voor sportvoorzieningen ten westen van het Filosofenlaantje, niet uit. Gelet hierop alsmede op de oppervlakte van de bestaande bebouwing op de gronden met de aanduiding "wijzigingsgebied 4" van ongeveer 1000 m2 kan bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bebouwing in dit gebied met een oppervlakte van 1600 m2 worden uitgebreid. In het bestreden besluit is voor deze naar verhouding grote toeneming van de bebouwingsmogelijkheden in het geval geen amovering van bebouwing aan de westzijde van het Filosofenlaantje plaatsvindt, geen onderbouwing gegeven. Het had op de weg van verweerder gelegen hieraan in het bestreden besluit aandacht te besteden, te meer daar de Werkgroep heeft gesteld dat de uitbreiding van bebouwingsmogelijkheden op deze gronden gelet op de aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden van het beschermd dorpsgezicht niet gepast is en dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid afhankelijk dient te worden gesteld van de amovering van de bebouwing voor sportverenigingen ten westen van het Filosofenlaantje. In dit verband is tevens van belang het deskundigenbericht waarin is gesteld dat op de als "wijzigingsgebied 4" aangeduide gronden slechts beperkte ruimte aanwezig is voor de vestiging van nieuwe sportverenigingen. Voort is wat betreft de door de Werkgroep gestelde verkeersoverlast niet gebleken dat aan de voorwaarde van de aan de orde zijnde wijzigingsbevoegdheid dat "in de parkeerbehoefte wordt voorzien ter plaatse van de aanduiding "parkeerverhardingen (p)" op de plankaart van dit bestemmingsplan", kan worden voldaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit hieraan geen aandacht besteed. Ter zitting is door de gemeenteraad erkend dat deze voorwaarde, gelet op hetgeen in overweging 2.15.8. over de onthouding van goedkeuring aan de aanduidingen "parkeerverhardingen (p)" betrekking hebbend op het "wijzigingsgebied 4" is gesteld, niet uitvoerbaar is. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de wijzigingsbevoegdheid voor de als "wijzigingsgebied 4" aangeduide gronden niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellanten is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden aangeduid als "wijzigingsgebied 4", wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. "wijzigingsgebied 7" Het standpunt van appellante 2.16.    De Werkgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de bouw van een ondergrondse parkeervoorziening ter plaatse van de als "wijzigingsgebied 7" aangeduide gronden mogelijk te maken. Volgens de Werkgroep dient in de ten behoeve van deze bouw opgenomen wijzigingsvoorwaarden te worden opgenomen de voorwaarde dat de landschappelijke en monumentale kwaliteit van het gebied niet mag worden aangetast. Het bestreden besluit 2.16.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat de ondergrondse bebouwing niet van invloed is op de beeldkwaliteit van het gebied en dat de gronden met de bestemming "Beeldbepalend groen" en de aanduiding "lanenstructuur" rondom het bestaande parkeerterrein voldoende breed zijn met het oog op het behoud van de aanwezige monumentale bomen bij de bouw van de ondergrondse parkeervoorziening. Vaststelling van de feiten 2.16.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.16.3.    De gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" en de aanduiding "wijzigingsgebied 7" liggen binnen het deel van het plangebied waarop de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing is. 2.16.4.    Voor artikel 4 van de planvoorschriften dat van toepassing is op de gronden van het plangebied met de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." wordt naar overweging 2.4.3. verwezen. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan wijzigen voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, mits: (…) d. vooraf de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeentelijke monumentencommissie van de gemeente Zeist om advies zijn gevraagd daaromtrent; en met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot de gronden aangeduid als "wijzigingsgebied 7" (ondergronds parkeren aan de Zinzendorflaan): het plan kan worden gewijzigd in die zin dat binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden" in het wijzigingsgebied de bouw van een ondergrondse parkeervoorziening mogelijk is, mits: - de diepte van deze ondergrondse parkeervoorziening niet meer dan 10 meter bedraagt; - de waterhuishouding in de omgeving daardoor niet onevenredig wordt beïnvloed. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang zijn de op de plankaart voor verkeersdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor: 1. lanen en wegen met bijbehorende bermen en voorzieningen; (...) met dien verstande dat: 3. voorzover deze gronden op de plankaart tevens de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." hebben gekregen, de gronden primair zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht, en in de eerste plaats het bepaalde in artikel 4 van toepassing is. Het oordeel van de Afdeling 2.16.5.    Het samenstel van de in overweging 2.16.4. genoemde planvoorschriften en de omstandigheid dat op zowel de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" en de aanduiding "wijzigingsgebied 7" en de rondom deze gronden gelegen strook gronden met de bestemming "Beeldbepalend groen" de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Slot Zeist e.o." van toepassing is, brengt voldoende waarborgen mee voor het behoud van de door de Werkgroep genoemde waarden ter plaatse waar de ondergrondse parkeervoorziening is voorzien. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat aan de wijzigingsvoorwaarden niet de door de Werkgroep genoemde voorwaarde dat de landschappelijke en monumentale kwaliteit van het gebied niet mag worden aangetast, behoeft te worden toegevoegd. Eindconclusie 2.17.    Verweerder heeft zich met uitzondering van hetgeen is overwogen onder 2.12.11. en 2.15.9, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorzover door de Werkgroep bestreden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen de Werkgroep heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van de Werkgroep is in zoverre ongegrond. 2.18.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover dat mede namens de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is ingesteld; II.    verklaart het beroep voorzover dat namens de Werkgroep is ingesteld gedeeltelijk gegrond; III.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 24 augustus 2004, kenmerk 2004REG002233i, voorzover het betreft: a. artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften; b. artikel 15, tweede lid, onder A, sub 3, van de planvoorschriften voorzover betrekking hebbend op de gronden met zowel de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" als de (dubbel)bestemming "Beschermd dorpsgezicht Zeist e.o."; c. het plandeel met de bestemming "Sport en recreatiedoeleinden (SR)" voorzover het betreft het meest zuidelijke bouwvlak ten oosten van het Filosofenlaantje; d. artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden aangeduid als "wijzigingsgebied 4"; IV.    onthoudt goedkeuring aan het onder III.a genoemde planvoorschrift; V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover het betreft het onder IV. genoemde planvoorschrift; VI.    verklaart het beroep voorzover dat namens de Werkgroep is ingesteld voor het overige ongegrond; VII.    gelast dat de provincie Utrecht aan de Werkgroep het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Verbeek Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005 388-447.