Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0425

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408546/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater het wijzigingsplan "Wijziging van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oudewater ([locatie 1])" vastgesteld.


Uitspraak

200408546/1. Datum uitspraak: 3 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater het wijzigingsplan "Wijziging van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oudewater ([locatie 1])" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 augustus 2004, no. 2004REG002278i, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld per brief van 11 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2004. Bij brief van 1 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders, [partij A] en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2005, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. M.J. Buruma en A.A.M. Bakker, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar het college van burgemeester en wethouders van Oudewater, vertegenwoordigd door A.B. den Boer en drs. B. Valentijn, ambtenaren van de gemeente, en [partij B] in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, gemachtigde, [partij C], [partij A], gehoord. 2.    Overwegingen Toetsingskader 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Procedurele aspecten 2.2.    Appellanten hebben als bezwaar aangevoerd dat verweerder geen overleg met hen heeft gevoerd alvorens het besluit tot onthouding van goedkeuring te nemen. Het bestreden besluit is tot stand gekomen met toepassing van de procedure ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in een hoorplicht dan wel een plicht tot overleg. Voor het oordeel dat verweerder in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld door appellanten niet te horen, bestaat dan ook geen grond. Overigens is gebleken dat namens verweerder telefonisch overleg is geweest met appellanten. 2.3.    Voor de stelling van appellanten dat verweerder niet over alle relevante stukken beschikte om een besluit te nemen, bestaat evenmin grond. Appellanten verwijzen in dit verband naar de tekeningen met de definitieve inrichting van het dierenpension. Deze stukken zijn echter niet relevant voor de beoordeling van het plan, nu het thans om de wijziging van de bestemming gaat en niet om het concrete bouwplan. Standpunt appellanten 2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan. 2.4.1.    Zij voeren hiertoe aan dat verweerder het plan ten onrechte niet terughoudend heeft beoordeeld. Voorts heeft verweerder het akoestische onderzoek dat door appellanten aan hun aanvraag ten grondslag is gelegd ten onrechte als onvoldoende aangemerkt. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de belangen van appellanten bij dit plan. Bestreden besluit 2.5.    Verweerder heeft het plan in strijd met het recht en een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan derhalve goedkeuring onthouden. Hiertoe stelt verweerder dat bij de afstandbepaling tussen het voorziene dierenpension en de omliggende woningen ten onrechte is uitgegaan van de huidige bedrijfsbebouwing in plaats van de grens van het perceel aan de [locatie 1]. De afstand van de perceelsgrens tot aan de woning aan de [locatie 2] bedraagt ongeveer 26 meter, hetgeen in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden, aldus verweerder. Daarbij acht verweerder van belang dat de afstand van 50 meter die in de voorschriften van het bestemmingsplan wordt voorgeschreven uitdrukkelijk als een minimum moet worden beschouwd, nu in de VNG Brochure "Bedrijven en Milieuzonering" voor dierenpensions een afstand van 100 meter wegens geluid wordt aanbevolen. Verder is het akoestische onderzoek gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en kan dit onderzoek alleen al om die reden niet ten grondslag liggen aan het plan, aldus verweerder. Zo stelt verweerder dat ten onrechte is uitgegaan van een lager bronvermogen en een lager maximaal geluidsniveau dan waarvan normaal wordt uitgegaan bij hondengeblaf. Normaal wordt veelal uitgegaan van een gemiddeld bronvermogen van 105 dB(A) en een maximaal geluidsniveau van 115 dB(A) tot 120 dB(A). Voorts stelt verweerder dat honden in beginsel 2 uur per dag buiten dienen te verblijven in plaats van 1 uur waar het onderzoek vanuit gaat. Tot slot meent verweerder dat de geluidsisolatiewaarde van de huisvesting van de honden te optimistisch is voorgesteld. Vaststelling van de feiten 2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.1.    Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden -A-" voor het perceel [locatie 1] te Snelrewaard ten behoeve van een functieverandering van de ter plaatse gevestigde varkenshouderij. Appellanten wensen op die plek een dierenpension voor honden en katten te vestigen. Het plan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 10, elfde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oudewater". Hierin is bepaald:    "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien en voorzover het aldaar gevestigde bedrijf is opgeheven, het plan te wijzigen teneinde een bestaand agrarisch bouwvlak aan te wijzen voor een dierenpension, een volwaardige paardenfokkerij of -houderij of manege met dien verstande dat:    - het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1 ha bedraagt;    - de afstand van de bebouwing tot woningen en verblijfsrecreatie ten minste 50.00 meter bedraagt;    - het perceel goed bereikbaar en ontsloten en nabij ruiterpaden gelegen is;    - op eigen terrein in parkeerbehoefte wordt voorzien, waarbij de verharding geen afbreuk mag doen aan het landschapsbeeld;    - geen lichtmasten worden opgericht." 2.6.2.     Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan aan de wijzigingsvoorwaarden voldoet. In dit verband wordt opgemerkt dat de kortste afstand tussen de woning aan de [locatie 2] en de bedrijfsbebouwing op het perceel waar het dierenpension zal worden gevestigd, 49,10 meter bedraagt. Het college van burgemeester en wethouders verwacht dat voor dit minimale verschil een oplossing gevonden zal worden. Voorts stelt hij dat het plan voldoet aan de milieueisen. 2.6.3.    In opdracht van appellanten is door WNP Raadgevende Ingenieurs akoestisch onderzoek gedaan naar het nieuw op te richten honden- en kattenpension van appellanten. In het rapport wordt uitgegaan van een gemiddeld bronvermogen van 94,2 dB(A) en een maximaal geluidsniveau van 104,2 dB(A). Voorts wordt er in het rapport vanuit gegaan dat de honden maximaal 1 uur per dag in de buitenruimten zullen verblijven en dat de gemiddelde geluidsisolatiewaarde van de huisvesting voor de honden 35 dB(A) bedraagt. Oordeel van de Afdeling 2.7.    Anders dan appellanten stellen dient verweerder, gelet op overweging 2.1., zijn beoordeling niet te beperken tot de vraag of aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan maar dient hij in zijn besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan ook na te gaan of het plan binnen die grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. 2.8.    Verweerder heeft op goede gronden gesteld dat bij de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden de mogelijkheden van het plan als uitgangspunt dienen te worden genomen en niet het concrete bouwplan dat de aanleiding is voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Onbestreden is dat het gehele bebouwingsvlak van het perceel [locatie 1] kan worden benut voor de oprichting van bebouwing ten behoeve van het dierenpension. Hiervan uitgaande moet de afstand van de grens van dit bebouwingsvlak tot aan de dichtstbijzijnde woning aan de [locatie 2] worden getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. Nu deze afstand ongeveer 26 meter bedraagt in plaats van 50 meter die de wijzigingsvoorwaarde als minimum voorschrijft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet voldoet aan deze wijzigingsvoorwaarde. Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld. 2.9.    Ten aanzien van het akoestische onderzoek heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd doordat onder meer is uitgegaan van een te laag bronvermogen en een te laag maximaal geluidsniveau. Verweerder heeft hierbij terecht de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2002, no. 200100975/2, in aanmerking genomen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het onderzoek zodanige gebreken in de gehanteerde uitgangspunten vertoont, dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoek niet ten grondslag kan liggen aan het plan. 2.10.    Verweerder heeft dan ook terecht goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Tulmans Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005 177-461.