
Jurisprudentie
AU0457
Datum uitspraak2004-12-30
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04 / 820 HOREC K1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04 / 820 HOREC K1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 21 april 2004 is vervolgens het primaire besluit van 13 april 2003 tot intrekking van de DHW-vergunning bekend gemaakt. Daartoe is het volgende overwogen. In voormelde briefwisselingen is al aangegeven dat het niet volledig, niet correct of niet tijdig invullen van een BIBOB-formulier een reden kan zijn om een DHW-vergunning in te trekken. [...] Het uitblijven van een reactie op verweerders verzoek tot het invullen van het BIBOB-vragenformulier heeft verweerder aangemerkt als een weigering om gegevens te verschaffen.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 04 / 820 HOREC K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres.
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, gevestigd te Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
het besluit d.d. 15 juni 2004 vermeld in de brief d.d. 18 juni 2004,
kenmerk: COBMJ / 04 - 10574.
Datum van behandeling ter zitting: 19 november 2004.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 13 april 2004 (het primaire besluit) heeft verweerder de drank- en horecavergunning voor de inrichting in het pand [adres] te [plaats], afgegeven
15 juli 2003, ingetrokken.
Tegen het primaire besluit is namens eiseres door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Nijmegen, gemachtigde van eiseres, bij brief van 26 april 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 juni 2004 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dat laatste besluit is namens eiseres bij beroepschrift van 6 juli 2004 bij deze rechtbank beroep ingesteld. Bij brief van 16 augustus 2004 zijn namens eiseres de beroepsgronden aangevuld.
De gedingstukken uit de zaak met procedurenummer 04 / 532 HOREC V1 (voorlopige voorziening procedure) zijn ad informandum aan de onderhavige zaak toegevoegd.
Het door verweerder ingezonden verweerschrift is in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 19 november 2004, waar eiseres, noch haar gemachtigde, is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
II. OVERWEGINGEN
De feiten
Op 15 juli 2003 is aan eiseres een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf aan de [adres] te [plaats]. Naar aanleiding van meerdere controles door handhavingscontroleurs en politie en daarbij geconstateerde diverse onregelmatigheden bij het door eiseres gedreven muziekcafé [café], heeft verweerder per aangetekende brief met handtekening retour van 17 november 2003 aan eiseres medegedeeld dat een onderzoek wordt ingesteld naar het al dan niet terecht verlenen van de DHW-vergunning. Hiertoe wordt de vergunning aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) getoetst. Aan eiseres is gevraagd een haar bij laatstgenoemde brief toegestuurd BIBOB-formulier in te vullen en daarbij is tevens aangegeven dat het niet correct of niet tijdig invullen van zo'n formulier aanleiding kan zijn om de verleende vergunning in te trekken. Ter toelichting was als bijlage bij genoemde brief tevens een "Voorlichtingsformulier Wet BIBOB" gevoegd. Eiseres heeft het meegestuurde formulier niet (ingevuld) geretourneerd. Daarop heeft verweerder eiseres op 19 februari 2004 nogmaals per aangetekende post met handtekeningretour een brief gestuurd, in welke brief verweerder andermaal heeft gewezen op het risico van het intrekken van de vergunning bij het weigeren van medewerking, en waarbij aan eiseres de mogelijkheid is gegeven binnen 14 dagen na dagtekening van die brief het BIBOB-formulier (dat nogmaals bij deze brief was gevoegd) in te vullen en deze te voorzien van de benodigde bijlagen. In die brief is tevens aangekondigd dat bij het uitblijven van een reactie zijdens eiseres de procedure tot intrekken van de DHW-vergunning zal worden opgestart. Ook op die brief is geen reactie van eiseres ontvangen. Bij aangetekende brief van 10 maart 2004 heeft verweerder, na wederom geen reactie van eiseres te hebben ontvangen, aangekondigd de aan eiseres verstrekte vergunning in te trekken op grond van artikel 3 en 4 van de Wet BIBOB. Eiseres heeft 14 dagen de gelegenheid gekregen haar zienswijze hierop te geven, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Eiseres heeft die aangetekende brief van 10 maart 2004 niet afgehaald.
Bij brief van 21 april 2004 is vervolgens het primaire besluit van 13 april 2003 tot intrekking van de DHW-vergunning bekend gemaakt. Daartoe is het volgende overwogen. In voormelde briefwisselingen is al aangegeven dat het niet volledig, niet correct of niet tijdig invullen van een BIBOB-formulier een reden kan zijn om een DHW-vergunning in te trekken. Op grond van artikel 4 van de Wet BIBOB wordt de weigering om gegevens te verschaffen, conform artikel 30, derde lid, van de Wet BIBOB, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e van de Wet BIBOB, welke omstandigheid kan leiden tot intrekking van de vergunning. Het uitblijven van een reactie op verweerders verzoek tot het invullen van het BIBOB-vragenformulier heeft verweerder aangemerkt als een weigering om gegevens te verschaffen.
Daar eiseres evenmin van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt haar zienswijze omtrent het bij brief van 10 maart 2004 aan haar kenbaar gemaakte voornemen de DHW-vergunning in te trekken, naar voren te brengen, heeft verweerder in navolging van de gemeentelijke beleidslijn en op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB de DHW-vergunning ingetrokken.
Bij brief van 26 april 2004, afkomstig van de gemachtigde van eiseres, zijn de stukken met betrekking tot het BIBOB-formulier alsnog naar verweerder gestuurd. Deze brief dient blijkens de telefoonnotitie van 10 mei 2004, betreffende een gesprek tussen een medewerker van verweerder en de gemachtigde van eiseres, aangemerkt te worden als bezwaar, hetgeen bevestigd is bij brief van eiseres' gemachtigde van 10 mei 2004. Het bezwaar komt, samengevat, neer op het volgende.
Eiseres heeft niet gereageerd op de brieven van februari en maart 2004 om de formulieren in te leveren, aangezien er sprake is van een problematische zakelijke situatie. Tezamen met gebrekkige voorlichting van overheidswege met betrekking tot de BIBOB-formulieren is het eiseres ontschoten deze stukken tijdig aan te leveren, daar zij in de veronderstelling verkeerde dat deze formulieren alleen ingevuld dienden te worden indien er sprake was van een wijziging van de vergunning. Het intrekken van de vergunning is dan ook een te zware sanctie. Te meer, daar in maart 2004 nog met eiseres is gecommuniceerd over de bestaande vergunning en hierover richting eiseres geen enkele reactie is gegeven, terwijl richting eiseres geventileerd had moeten worden dat er sprake was van een tekortkoming in de aan te leveren stukken. Verweerder is op dit punt tekortgeschoten in zijn informatieplicht.
Tussentijds is bij brief van 6 mei 2004 namens eiseres bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (procedurenummer 04 / 532 HOREC V1), welk verzoek is afgewezen.
Op 18 juni 2004 heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit tevens (onder meer) vermeld dat anders dan in het primaire besluit is aangegeven niet artikel 3 van de Wet BIBOB de grondslag voor intrekking van de vergunning biedt, maar artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de DHW.
Namens eiseres is vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld.
In beroep is namens eiseres, samengevat, het volgende aangevoerd, zulks onder het verzoek de gronden genoemd in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen.
Eiseres betwist dat zich in de inrichting onregelmatigheden hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB en stelt dat er van het verrichten van criminele activiteiten binnen de inrichting geen sprake was en is. Voor eiseres is het onbegrijpelijk dat de geconstateerde onregelmatigheden tot het vermoeden hebben kunnen leiden dat er strafbare feiten zouden zijn gepleegd, nu de DHW-vergunning nimmer is (mede-)gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, dan wel strafbare feiten te plegen. Eiseres stelt ten onrechte aan de BIBOB-toets te zijn onderworpen, reden waarom het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Voorts is door de media en verweerder onvoldoende, althans onduidelijke, informatie verschaft omtrent de toepassing van de Wet BIBOB.
In de diverse van de gemeente Venlo ontvangen nieuwsbrieven staat duidelijk vermeld dat de Wet BIBOB betrekking heeft op aanvragers van een DHW-vergunning. Het was voor eiseres onduidelijk, nu zij geen aanvrager was, dat zij het BIBOB-formulier moest invullen. Daarenboven heeft eiseres op 26 april 2004 alsnog het BIBOB-formulier ingediend. De heroverweging in de bezwaarschriftenprocedure dient te geschieden met in achtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging; nu het BIBOB-formulier in april 2004 alsnog is ingediend, moet het als een nieuw feit c.q. nieuwe omstandigheid worden aangemerkt en had verweerder daarmee bij het bestreden besluit rekening moeten houden. Tot slot acht eiseres intrekking van de vergunning voor onbepaalde tijd disproportioneel en in strijd met het evenredigheidsbeginsel, te meer daar geen sprake is geweest van het weigeren van het invullen van het BIBOB-formulier en het formulier bovendien alsnog is ingediend. Immers, op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet BIBOB dient de intrekking van een vergunning evenredig te zijn met de mate van het gevaar of de ernst van de strafbare feiten. Nu de mate van gevaar niet is vastgesteld en er geen strafbare feiten zijn gepleegd als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB, had niet tot een intrekking kunnen worden overgegaan. Daarenboven is geen rekening ermee gehouden dat de burgemeester van Venlo reeds bij besluit van 13 oktober 2003 heeft besloten eiseres te gelasten het café voor de duur van 6 maanden om 00.00 uur te sluiten in verband met overtreding van de openingstijden. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen het intrekken van een vergunning op grond van het vermoeden van een ernstig gevaar door het niet-tijdig invullen van het BIBOB-formulier en de aanwezigheid van een ernstig gevaar doordat er strafbare feiten als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB zijn gepleegd.
Verweerder heeft daartegen, samengevat, het navolgende ingebracht.
Anders dan eiseres stelt is niet de omstandigheid dat zich in de inrichting onregelmatigheden hebben voorgedaan aanleiding geweest voor intrekking van de vergunning, maar de weigering om het BIBOB-formulier in te vullen. De geconstateerde onregelmatigheden in eiseres' muziekcafé, onder meer bestaande uit het hinderen van de handhavingscontroleurs en politie bij het uitoefenen van controle alsmede de in het pand aangetroffen, middels een rolluik afgesloten, ruimte waarin zich een speeltafel en een in werking zijnde bar bevonden, hebben blijkens de toelichting ter zitting bij verweerder geleid tot het vermoeden dat er met de afgegeven vergunning criminele activiteiten plaatsvinden, zoals witwaspraktijken. Die onregelmatigheden zouden erop kunnen wijzen dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB en zijn dan ook aanleiding geweest voor het toetsen van de aan eiseres verstrekte DHW-vergunning, daar ook houders van geldende DHW-vergunningen aan de BIBOB-toets kunnen worden onderworpen, hetgeen ook als zodanig is opgenomen in de "BIBOB beleidslijn vergunningen".
Eiseres kan niet volhouden dat de door de gemeente Venlo verstrekte informatie en de duidelijke verzoeken aanleiding kunnen geven tot de veronderstelling dat het invullen van het formulier niet nodig zou zijn. Indienen van een BIBOB-formulier op een tijdstip na het genomen primair besluit, leent zich niet voor behandeling in bezwaar. Daarnaast was het formulier ten tijde van het bestreden besluit nog steeds niet volledig ingevuld, waardoor de BIBOB-toets ook op dat moment niet mogelijk was.
Het niet invullen van het BIBOB-formulier moet worden opgevat als een weigering om het formulier volledig in te vullen, welke omstandigheid op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet BIBOB aangemerkt moet worden als een ernstig gevaar, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB. Omdat door het ontbreken van gegevens geen enkele mogelijkheid bestaat om de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB te beoordelen, kan de gevolgtrekking geen andere zijn dan dat het aanwezig zijn van het ernstig gevaar moest leiden tot intrekking van de vergunning. Die intrekking is daarmee evenredig aan de mate van gevaar. Een minder ingrijpende maatregel is, gelet op systeem en bedoeling van de Wet BIBOB, niet te rechtvaardigen. Andere bestuurlijke maatregelen wegens niet-naleving van andere wettelijke voorschriften, maken niet dat afgezien moet worden van de intrekking.
Overwegingen ten aanzien van het geschil
Een vergunning kan krachtens artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de DHW worden ingetrokken indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB kunnen bestuursorganen, voorzover zij bij of krachtens de wet daartoe bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet BIBOB worden in de formulieren die dienen voor het aanvragen van een beschikking of die worden gebruikt in het kader van een aanbesteding, vragen opgenomen die erop gericht zijn het Bureau in staat te stellen het onderzoek naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede, derde en zesde lid, uit te voeren.
Krachtens artikel 30, derde lid, van de Wet BIBOB verzoekt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestede dienst, de betrokkene tevens om invulling van de in het eerste lid bedoelde formulieren, indien om advies wordt gevraagd met het oog op een beslissing terzake van de intrekking van een subsidie of vergunning, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wet BIBOB wordt de weigering van de betrokkene, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, niet zijnde de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund of de onderaannemer, om een formulier als bedoeld in artikel 30, eerste lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Verweerders besluit berust op een hem toekomende discretionaire bevoegdheid, zodat de rechtbank ter zake slechts een beperkte toetsing toekomt. Zulks betekent dat de rechtbank, na te hebben beoordeeld of aan de voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid is voldaan, dient te respecteren dat verweerder over een zekere vrijheid beschikt om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid en dat de rechtbank het bestreden besluit van verweerder niet mag aantasten, tenzij gezegd moet worden, dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
In dat verband dient met name te worden beoordeeld of overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb een zorgvuldige afweging van de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen heeft plaats gevonden en of de nadelige gevolgen van het besluit niet in die mate onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen dat zou moeten worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit is kunnen komen.
Verweerder heeft zijn bestreden besluit deels gebaseerd op de hiervoor genoemde beleidslijn. De rechtbank acht het door verweerder gehanteerde beleid op zichzelf niet onredelijk en ook anderszins is niet gebleken dat het beleid niet door verweerder gehanteerd zou mogen worden. Verder heeft verweerder aan het bestreden besluit de wettelijke bepalingen als opgenomen en hiervoor vermeld in de DHW en de Wet BIBOB ten grondslag gelegd.
Op basis van de zich onder de gedingstukken (procedurenummer 04 / 532 HOREC V1) bevindende rapporten, waaronder een verslag en een politie-mutatie, heeft verweerder geconstateerd dat er sprake is van onregelmatigheden in het muziekcafé van eiseres. Teneinde te onderzoeken of de vergunning aan eiseres op terechte gronden is verleend, heeft verweerder de vergunning middels de Wet BIBOB willen toetsen. Het gemeentebestuur stelt in zijn beleidslijn sedert 1 juni 2003 de mogelijkheid te hebben op grond van de Wet BIBOB zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd door gemeentelijke horecavergunningen. Gezien de inhoud van vorenbedoelde constateringen, waarvan eiseres de juistheid niet heeft betwist, treedt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet buiten de grenzen van het beleid door eiseres aan een BIBOB-toets te onderwerpen.
Gezien de constateringen door politie en de handhavingsmedewerkers van de gemeente Venlo in muziekcafé [café] als neergelegd in voormelde stukken, kan de rechtbank eiseres dan ook niet volgen in haar stelling dat zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Dat er volgens eiseres geen sprake was en is van het verrichten van criminele activiteiten binnen de inrichting, doet aan het vorenstaande niet af en behoeft hier geen verdere bespreking. Immers, niet de geconstateerde onregelmatigheden, maar het door eiseres herhaaldelijk nalaten de door verweerder toegezonden BIBOB-formulieren in te vullen en te retourneren ligt aan de intrekking ten grondslag.
Voor zover eiseres meent dat verweerder eraan debet is -nu de gemeente niet duidelijk was in de informatievoorziening, zij reeds over een vergunning beschikte en zij zich niet onder de categorie van vergunningaanvragers schaarde- dat zij de BIBOB-formulieren niet heeft ingevuld omdat zij geen aanvrager was, kan de rechtbank eiseres ook niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is in de aan eiseres toegezonden brieven en bijlagen (het voorlichtingsformulier Wet BIBOB), naast de op 18 juni 2003 bekend gemaakte beleidslijn, voldoende en duidelijke informatie verstrekt dat het niet enkel gaat om vergunningaanvragen, maar ook om reeds verstrekte (in te trekken) vergunningen. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen navraag te doen naar de strekking van die brieven, indien zij deze niet begreep. Dat eiseres zulks heeft gedaan, is de rechtbank niet gebleken, met dien verstande dat eiseres haar boekhouder heeft geraadpleegd. Voor zover haar boekhouder (foutief) heeft geadviseerd om niet op verweerders brieven te reageren, kan zulks niet aan verweerder worden tegengeworpen. Het had dan ook op eiseres' weg gelegen dienaangaande met verweerder in contact te treden. Nu naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat eiseres verschoonbaar heeft nagelaten binnen de gestelde termijnen op verweerders aangetekende brieven te reageren en met hem in contact te treden, deelt zij de visie van verweerder dat het niet invullen van het BIBOB-formulier moet worden opgevat als een weigering om het formulier volledig in te vullen, welke weigering wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB.
Dat het BIBOB-formulier vervolgens voorafgaande aan de beslissing op bezwaar alsnog bij verweerder is ingediend, kan eiseres niet baten. Hoewel de heroverweging in de bezwaarschriftenprocedure dient te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging, betekent zulks niet dat het insturen van het BIBOB-formulier na het primaire besluit en voorafgaande aan het nemen van het besluit op bezwaar tot de conclusie moet leiden dat alsnog aan de voorschriften van de Wet BIBOB is voldaan. Immers, in de intrekkingsgrond, de als zodanig opgevatte weigering, ligt een aspect van tijdsgebondenheid besloten. Dit betekent dat indien de vergunninghouder niet tijdig het BIBOB-formulier (volledig) ingevuld indient en dus te laat reageert, verweerder zoals in het onderhavige geval de bevoegdheid toekomt op basis van de als zodanig aan te merken weigering te besluiten tot intrekking van de vergunning.
In dat verband is evenwel van belang de vraag of de omstandigheid dat eiseres ten tijde van de heroverweging het BIBOB-formulier alsnog had ingediend, er redelijkerwijs toe had moeten leiden dat verweerder had moeten afzien van gebruikmaking van die bevoegdheid, gezien de belangen van eiseres bij herroeping van de intrekking. Naar het oordeel van de rechtbank dient die vraag ontkennend te worden beantwoord op basis van navolgende overweging. Zowel uit de gedingstukken als ook uit de toelichting zijdens verweerder ter zitting is de rechtbank gebleken dat het alsnog door eiseres ingediende BIBOB-formulier ten tijde van de heroverweging niet volledig was ingevuld en dat nog steeds bepaalde gegevens ontbraken. Nu de rechtbank niet is gebleken van enige rechtvaardiging voor deze tekortkoming, is zij in het verlengde van hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen van oordeel dat het niet volledig invullen van het BIBOB-formulier moet worden opgevat als een weigering om het formulier volledig in te vullen, welke weigering wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB.
Nu daarenboven volgens verweerder de BIBOB-beoordeling van onvolledig ingevulde BIBOB-formulieren niet mogelijk is, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk acht en waarvan het tegendeel niet is gesteld of gebleken, heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot (continuering van) de intrekking gebruik kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is er bij het gebruikmaken van die bevoegdheid geen sprake van een onevenredige belangenafweging, nu geenszins is gebleken dat eiseres overigens activiteiten heeft ondernomen om de uitoefening van haar horecabedrijf te kunnen voortzetten. In dat verband acht de rechtbank niet zonder belang dat eiseres, gezien haar standpunt, de mogelijkheid om onverwijld na de intrekking dan wel hangende de beroepsprocedure een nieuwe DHW-vergunning aan te vragen, onbenut heeft gelaten en haar horecabedrijf ten tijde van de zitting volgens verweerders gemachtigde nog steeds gesloten was.
Dat de intrekking van de vergunning disproportioneel is in verhouding tot hetgeen eiseres heeft nagelaten te doen, kan de rechtbank evenmin volgen. Eiseres is immers herhaaldelijk per aangetekende brief gewezen op het mogelijke gevolg van het niet (volledig) invullen van het BIBOB-formulier. Nu het eiseres was die het formulier niet heeft ingevuld en geretourneerd, kan de rechtbank niet concluderen dat verweerder disproportioneel van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door de vergunning in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende ondernomen teneinde eiseres te bewegen tot een (re)actie. Dat eiseres daaraan geen gehoor heeft gegeven kan verweerder dan ook niet worden verweten; het niet reageren en de daarmee gepaard gaande gevolgen zijn derhalve voor risico en rekening van eiseres.
Voor zover eiseres zich tot slot er op beroept dat verweerder geen rekening heeft gehouden met andere door de gemeente Venlo jegens eiseres ondernomen maatregelen of sancties, kan dit eiseres ook niet baten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet-naleven van andere wettelijke voorschriften door eiseres in dit geval niet ertoe kan leiden dat verweerder moet afzien van de intrekking. Zoals overwogen, het intrekken van de vergunning op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de DHW juncto artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet BIBOB, is een discretionaire aan verweerder toekomende bevoegdheid, waarvan verweerder gebruik heeft gemaakt.
Gelet op al het vorenoverwogene concludeert de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot intrekking in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De rechtbank zal het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit mitsdien ongegrond verklaren.
De rechtbank acht tot slot geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. N.I.B.M. Buljevic als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2004.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 11 januari 2005
KS
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.