Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0499

Datum uitspraak2005-07-07
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4763 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Boetenota is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar open staat. Het bezwaarschrift van gedaagde richtte zich gelet op de inhoud en strekking ervan tegen zowel de boetenota als het boetebesluit.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/4763 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant, en [gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 22 juli 2004 onder kenmerk 03/2316 door de rechtbank Breda gewezen uitspraak. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juni 2005, waar namens appellant is verschenen mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Bij besluit van 27 juni 2003 is aan gedaagde een boete opgelegd over het jaar 2002 ten bedrage van € 2.054,-- wegens het niet (tijdig) inzenden van de jaarloonopgaven. Op 30 juni 2003 is de boetenota verzonden met het verzoek om te betalen. Naar aanleiding van deze nota heeft gedaagde een bezwaarschrift ingediend en appellant medegedeeld dat de jaaropgaven tijdig zijn ingediend en verzocht de opgelegde boete kwijt te schelden. Bij besluit van 29 september 2003 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen de boetenota niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit 29 september 2003 gegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, maar dat appellant gelet op de bewoordingen en strekking ervan het bezwaarschrift van gedaagde evenwel had moeten opvatten als (eveneens) gericht tegen het boetebesluit. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar open staat. Eveneens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van gedaagde gelet op de inhoud en strekking ervan zich richtte tegen zowel de boetenota als het boetebesluit. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht tot slot termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde van € 322,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,-- wordt geheven. Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005. (get.) R.C. Schoemaker (get.) A. Kovács