
Jurisprudentie
AU0507
Datum uitspraak2005-07-20
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4009 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4009 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Korting WW-uitkering toegepast van 20% gedurende 16 weken, omdat appellante niet heeft voldaan aan de op haar rustende sollicitatieplicht.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4009 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 1 juni 2004, nr. 03/284 , tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2005, waar appellante met bericht niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante is met ingang van 1 juli 1998 op een arbeidsovereenkomst WIW in dienst getreden van [werkgeefster] in de functie van medewerker huishoudelijke dienst. Op 30 juni 2003 is het dienstverband van rechtswege geëindigd. Bij besluit van 10 juli 2003 heeft gedaagde appellante een uitkering ingevolge de WW toegekend gebaseerd op een arbeidspatroon van gemiddeld 32 arbeidsuren per week.
Bij besluit van 25 juli 2003 heeft gedaagde op de WW-uitkering van appellante met ingang van 14 juli 2003 een korting toegepast van 20% gedurende 16 weken, omdat appellante in de periode van 30 juni 2003 tot en met 13 juli 2003 niet heeft voldaan aan de op haar rustende sollicitatieplicht.
Dit besluit is, na gemaakt bewaar, door gedaagde gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 5 november 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd, bevat een herhaling van wat in eerste aanleg is betoogd, erop neerkomend dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheid.
Naar het oordeel van de Raad zijn de grieven van appellante door de rechtbank op goede gronden weerlegd. Ook de Raad is tot de conclusie gekomen dat appellante in de in geding zijnde periode in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen, terwijl haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat van haar minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week verwacht werd. Immers, op 24 juni 2003 heeft appellante getekend voor de ontvangst van de brochure ‘Aan welke regels moet ik mij houden’ met de concrete uitwerking van de wettelijke verplichting om passende arbeid te verwerven. Voorts acht de Raad het niet aannemelijk dat er voor appellante geen geschikte functies beschikbaar waren. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de door appellante verrichte functie van medewerker huishoudelijke dienst als gangbaar dient te worden beschouwd en dat de lichamelijke beperkingen van appellante haar kennelijk niet hebben verhinderd dit werk gedurende vijf jaren vol te houden. Dat de gezondheidstoestand van appellante rond 1 juli 2003 zou zijn verslechterd is de Raad niet gebleken.
De Raad komt dan ook tot oordeel dat de persoonlijke omstandigheden waarop appellante zich beroept in voldoende mate zijn meegewogen bij de oordeelsvorming van gedaagde. Voorts heeft de Raad in de omstandigheden van het geval geen reden gezien om aan te nemen dat het niet nakomen van de aan de orde zijnde verplichting appellante niet in overwegende mate kan worden verweten.
Voor dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, acht de Raad evenmin gronden aanwezig.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. Bolt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005.
(get.) H. Bolt
(get.) M.D.F. de Moor