Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0524

Datum uitspraak2005-07-12
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.196-2005
Statusgepubliceerd


Indicatie

standaard EAB.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13.497.196-2005 RK nummer: 05/1857 Datum uitspraak: 12 juli 2005 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 2 mei 2005 door de Hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) van het “Staatsanwaltschaft Osnabrück” te Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1930, [adres], hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2005. Daarbij zijn de officier van justitie en mr. B.A.F. van Drimmelen, namens de raadsman van de opgeëiste persoon mr. M.L. van Gessel, gehoord. De opgeëiste persoon heeft, via zijn raadsman, bij de officier van justitie het verzoek ingediend afwezig te mogen zijn bij de behandeling van de vordering ex artikel 23 OLW voornoemd, wegens een afspraak bij de cardioloog op 5 juli 2005. De officier van justitie heeft de raadsman van de opgeëiste persoon medegedeeld dat zij het verzoek toewijst maar dat de opgeëiste persoon, zonder nadere oproep, wel aanwezig dient te zijn op de datum van de uitspraak. De opgeëiste persoon is derhalve niet verschenen. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het “Amtsgericht Papenburg” d.d. 31 oktober 2001 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteit van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon Uit een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie blijkt dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Zware mishandeling Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon is niet verschenen en heeft derhalve ter zitting zijn onschuld niet kunnen aantonen. De opgeëiste persoon heeft echter op 29 april 2005 tijdens zijn verhoor door de rechter commissaris, afgenomen in het kader van artikel 18 OLW, het volgende verklaard: “U vraagt mij of ik mijn onschuld aan het overleveringsfeit aanstonds kan aantonen. Nee. Ik weet precies waar dit over gaat. Ik ben daar ook over gehoord.” Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Terugkeergarantie Onder 3 is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft. De “Oberstaatsanwalt” van het “Staatsanwaltschaft Osnabrück” heeft de volgende garantie gegeven: “Entsprechend Artikel 5 Absatz 2 des EU-Rahmenbeschlusses über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten vom 13.06.2002 wird garandiert, dass die oben angegebene Person, um dessen Festnahme und Auslieferung mit dem Europäischen Haftbefehl vom 02.05.2005 ersucht wird, im Falle einer Verurteilung zu einer zu vollstreckenden Freiheitsstrafe in diesem Verfahren, diese Strafe auf Antrag in den Niederlanden verbüssen kann. Des weiteren wird für den Fall der Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe garantiert, dass bei der Vollstreckung der in diesem Verfahren verhängten Freiheitsstrafe das Umwandlungsverfahren im Sinne von Artikel 11 des Übereinkommens über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.03.1983 zur Anwendung kommen kann“. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op: zware mishandeling Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. 7. Verweren 7.1 De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betwist dat de Duitse autoriteit gerechtigd was een EAB uit te vaardigen nu de opgeëiste persoon op 15 november 2000 reeds is geschorst onder borgstelling en het niet duidelijk is of de schorsing is opgeheven. 7.2. De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat het Openbaar Ministerie op 4 juli 2005 van de “Staatsanwalt te Osnabrück” heeft vernomen dat de opgeëiste persoon diverse keren op het bij de Duitse autoriteit bekende [adres], is gedagvaard maar dat alle gerechtelijke stukken retour zijn gekomen met de mededeling dat de opgeëiste persoon niet (meer) op dat adres woonachtig is. In de visie van de officier van justitie is het aan de opgeëiste persoon zelf te wijten dat de Duitse autoriteiten hem niet hebben kunnen bereiken. Dat de opgeëiste persoon destijds geschorst is, betekent niet dat aan de vervolging een eind is gekomen. 7.3 De rechtbank overweegt als volgt. De officier van justitie van het Openbaar Ministerie te Osnabrück heeft op 4 juli 2005 medegedeeld dat de opgeëiste persoon diverse keren is gedagvaard op het [adres] het adres dat de opgeëiste persoon had opgegeven, maar dat deze gerechtelijke stukken onbestelbaar retour zijn ontvangen. De rechtbank heeft geen reden aan deze mededelingen te twijfelen, te meer nu dit eveneens uit het “Haftbefehl” d.d. 31 oktober 2001 blijkt, waarin de volgende zinsnede is opgenomen: “Der Angeklagte hält sich unerreichbar in den Niederlanden auf”. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding er niet op te vertrouwen dat het Duitse Openbaar Ministerie een juiste procedure heeft gevolgd bij het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank wijst het verweer van de raadsvrouw derhalve af. 8. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 9. Toepasselijke wetsartikelen artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 5, 6, 7 van de OLW. 10. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van justitie “Oberstaatsanwalt” van het “Staatsanwaltschaft Osnabrück” te Duitsland ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.L. Hillenius, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2005. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.