Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0537

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5486 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO-uitkering. Dat onvoldoende rekening is gehouden met medische beperkingen van betrokkene is niet gebleken en door betrokkene niet medisch onderbouwd.


Uitspraak

03/5486 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante is op de gronden aangegeven in het beroepschrift hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht op 25 september 2003, nr. SBR 02/2611, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 22 juni 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F.A. Put, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 27 september 2001 is aan appellante met ingang van 20 augustus 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 28 oktober 2002 (het bestreden besluit) zijn standpunt gehandhaafd onder verwijzing naar de medische bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat -gelet op de voorhanden medische gegevens- geen aanknopingspunten zijn gevonden om de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken en dat niet is gebleken dat de medische klachten van appellante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Niet is gebleken dat appellante op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om -binnen de voor haar geldende beperkingen vallende- werkzaamheden te verrichten. De rechtbank was mitsdien van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste, althans toereikende, medische grondslag berustte en dat er geen reden aanwezig was te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet kon doorstaan. In hoger beroep heeft appellante hetgeen in bezwaar en beroep bij de rechtbank is aangevoerd, herhaald en gesteld dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen, zoals duizeligheid en hoofdpijnen, waardoor zij de aan haar voorgehouden functies van bankbediende, telefoniste-receptioniste en medewerker vul- en stikwerk niet kan vervullen. Appellante stelt zich daarbij op het standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd. In de subjectieve beleving van appellante van haar klachten ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen zulks te meer nu appellante geen toetsbare medische onderbouwing voor haar stellingen heeft gegeven. Het hoger beroep van appellante kan derhalve geen doel treffen, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. H. Bolt als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005. (get.) H. Bolt. (get.) S. l’Ami.