Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0575

Datum uitspraak2005-07-20
Datum gepubliceerd2005-08-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers58949 HAZA 03-1376
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aansprakelijkheid wegens seksueel misbruik. Bewijslevering door geschrift.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Rolnummer: 58949 HAZA 03-1376 Uitspraak : 20 juli 2005 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, sector Civiel, in de zaak tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eisende partij, procureur: mr. M.H. van der Lecq, en 1. [gedaagde 1], alsmede 2. [gedaagde 2], beiden wonende te [woonplaats], gedaagde partijen, procureur: mr. H.J.D. ter Waarbeek. Eiseres wordt in dit vonnis mede aangeduid als [eiseres] en gedaagden gezamenlijk als de broers [gedaagden]. 1. Het verdere verloop van de procedure ­ het vonnis van 21 juli 2004 ­ het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 2 november 2004 ­ het proces-verbaal van het tegengetuigenverhoor van 13 januari 2005 ­ de conclusie na enquête tevens akte overlegging producties zijdens [eiseres] ­ de conclusie na enquête tevens akte overlegging producties zijdens de broers [gedaagden] ­ de akte uitlating zijdens [eiseres] ­ het verzoek om vonnis. 2. De verdere beoordeling van het geschil 2.1 Overgenomen en volhard wordt bij hetgeen in voornoemd vonnis is overwogen. 2.2 Ingevolge voornoemd vonnis is [eiseres] toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat: de broers [gedaagden] haar in de periode van 1977 tot 1985: - in de schoolvakanties; - met kerst en oud en nieuw; - op zondagen en met verjaardagen regelmatig seksueel hebben misbruikt door haar: - te vingeren, te tongzoenen en aan te raken op de borsten, vagina en billen; - vaginaal met de penis te penetreren; - te dwingen zich in aanwezigheid van vrienden uit te kleden en (ten aanzien van [gedaagde 2]) te dwingen hem af te trekken. 2.3 Zij heeft daartoe drie getuigen doen horen, te weten haar vader, moeder en zuster [naam 1]. Na de getuigenverhoren heeft [eiseres] bij akte een notariële akte houdende proces-verbaal van 10 februari 2005 overgelegd, in welke akte door notaris [naam notaris] te Zutphen een relaas is opgenomen van [eiseres]. Ten slotte heeft [eiseres] nader bewijs aangeboden door een nog te verrichten deskundigen-onderzoek. 2.4 Ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van die feiten. Voorts bepaalt artikel 164 lid 2 Rv dat de verklaring van een partijgetuige – zoals [eiseres] – geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat een partijgetuigenverklaring niet voldoende bewijs kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. In gevallen als de onderhavige is daarnaast de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 1995 (NJ 1996/666 m.nt JdB; RN 1996/542 m.nt. Renée Kool) van toepassing. Naar aanleiding van een prognose van bewijslevering door het Hof in kort geding heeft de Hoge Raad daarin overwogen: “Indien het Hof tot uitgangspunt heeft genomen dat het onderzoeksverslag van de deskundige en de verklaringen van de behandelaars aan de mededelingen van eiseres zelf niets toevoegen dat bewijs - zij het ook onvolledig bewijs - zou kunnen opleveren, dat zich leent voor aanvulling met een verklaring door eiseres als partijgetuige in de zin van art. 213 lid 1 Rv. [thans artikel 164 lid 2 Rv, rb], heeft het Hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij een oordeel gegeven dat in het licht van de gedingstukken zonder nadere redengeving niet begrijpelijk is. Indien het Hof van oordeel is geweest dat, daargelaten wat de deskundige en de behandelaars aan de mededelingen van eiseres hebben toegevoegd, het enkele feit dat zij hun gegevens aan die mededelingen hebben ontleend, reeds tot gevolg heeft dat het gehele desbetreffende bewijsmateriaal in een bodemprocedure ontoereikend moet worden geacht, geeft het eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In het bijzonder in een situatie als hier aan de orde is [een procedure inzake seksueel misbruik, rb], waarin de gestelde feiten zich naar hun aard in de regel slechts in aanwezigheid van partijen zelf hebben afgespeeld (...) behoort [met name] niet te worden uitgesloten dat een deskundigenbericht waarin mededelingen van een partij aan een nader onderzoek worden onderworpen (...) te zamen met de verklaring van de betrokken partij als getuige voldoende bewijs van de gestelde feiten oplevert. Evenmin behoort te zijn uitgesloten dat verklaringen van deskundige behandelaars tot een zodanig bewijs kunnen bijdragen. Opmerking verdient daarbij echter dat de waardering van dergelijk bewijsmateriaal door de rechter zal dienen te geschieden met een bijzondere, op de delicate aard van dit materiaal afgestemde behoedzaamheid.” 2.5 Het vorenstaande brengt mee dat een partijgetuigenverklaring in de zin van artikel 164 lid 2 Rv, tezamen met en ondersteund door een deskundigenbericht en eventueel verklaringen van behandelaars, het bewijs kan leveren van gestelde feiten omtrent seksueel misbruik, met dien verstande dat zeer prudent met het bewijsmateriaal dient te worden omgegaan. Deze laatste aansporing wordt aldus begrepen dat enerzijds aan het bewijs van seksueel misbruik minder hoge eisen gesteld hoeven te worden in het licht van artikel 164 lid 2 Rv omdat dat een te hoge drempel zou opwerpen gelet op het feit dat “de gestelde feiten zich naar hun aard in de regel slechts in aanwezigheid van partijen zelf hebben afgespeeld” maar anderzijds de verklaring van de ten overstaan van de rechter gehoorde partijgetuige voldoende aan geloofwaardigheid dient te winnen door ander bewijs - waaronder verklaringen van deskundigen - opdat niet te licht (en daardoor mogelijk ten onrechte) het bewijs als geleverd beschouwd zal worden. 2.6 In dit geval wordt aan bovenvermelde toets echter niet toegekomen. Desgevraagd is namens [eiseres] medegedeeld dat werd afgezien van het doen horen van [eiseres] als partijgetuige. Een onder ede, ten overstaan van de rechter, afgelegde verklaring over de te bewijzen feiten ontbreekt derhalve. De bij de notaris afgelegde verklaring maakt dit niet anders, nu het daarvan opgemaakte proces-verbaal slechts bewijs door geschrift oplevert. De schriftelijke verklaring kan niet worden opgevat als bewijs door getuigen aangezien de wet onder getuigen slechts diegenen verstaat die als zodanig ten overstaan van de rechter in het geding een mondelinge verklaring afleggen. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal niet dat [eiseres] is ondervraagd, zoals te doen gebruikelijk is tijdens een getuigenverhoor door de rechter en de wederpartij. De wijze van totstandkoming van de verklaring buiten aanwezigheid van de wederpartijen of hun raadsman maakt bovendien dat aan het elementaire beginsel van hoor en wederhoor niet is voldaan. 2.7 Ook al geldt een vrije bewijswaardering ten aanzien van bewijs door geschrift, nu [eiseres] de enige directe getuige van het gestelde misbruik is behoudens de broers [gedaagden] - die evenmin zijn gehoord, ook niet in tegengetuigenverhoor - kan mede in het licht van het bovenstaande niet worden volstaan met een schriftelijk bescheid. Dit klemt temeer daar in het proces-verbaal van de notaris hetgeen in de dagvaarding is vermeld opnieuw en vrijwel zonder nadere details is gerelateerd, terwijl het gestelde in de dagvaarding reeds door de broers [gedaagden] was betwist en te bewijzen is opgedragen. Daarnaast is het proces-verbaal pas na afloop van de getuigenverhoren opgemaakt. 2.8 De verklaring van de zuster van [eiseres] levert op zichzelf onvoldoende bewijs op. Zij heeft verklaard over de door de broers [gedaagden] met haar verrichte seksuele handelingen en dat zij ervan uitgaat dat met haar zuster – [eiseres] – hetzelfde zal zijn gebeurd. Zij heeft daar naar haar zeggen echter geen eigen wetenschap van. De overige getuigen hebben niets uit eigen wetenschap kunnen verklaren over het gestelde seksueel misbruik door de broers [gedaagden] zodat ook deze verklaringen niet kunnen bijdragen aan het bewijs op dat punt. 2.9 Een deskundigenbericht zal op grond van het bovenstaande de genoemde gebreken in de bewijsvoering niet kunnen compenseren en derhalve niet tot het bewijs kunnen bijdragen als bedoeld in HR 17 november 1995. Het nader bewijsaanbod wordt dan ook verworpen. 2.10 Dit alles leidt tot de slotsom dat [eiseres] niet is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs zodat de vorderingen zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de broers [gedaagden] worden begroot op: - vast recht € 925,00 - getuigenkosten € 0,00 - deskundigen € 0,00 - overige kosten € 0,00 - salaris procureur € 3.576,00 (4 punten × factor 1,0 × tarief € 894,00) Totaal € 4.501,00 De beslissing wijst de vorderingen van [eiseres] af, veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de broers [gedaagden] tot op heden begroot op € 4.501,00. Dit vonnis is gewezen door mr. Th.C.M. Willemse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2005.