Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0609

Datum uitspraak2005-08-05
Datum gepubliceerd2005-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3682 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de aan betrokkene voorgehouden functies met het maatmaninkomen leidt tot een loonverlies van 7%. Terecht is bepaald dat van arbeidsongeschiktheid geen sprake meer is.


Uitspraak

03/3682 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 2 mei 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2000 waarbij gedaagde per 3 januari 2001 de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft ingetrokken. Het door appellant tegen het besluit van 2 mei 2002 ingestelde beroep is door de rechtbank Maastricht bij uitspraak van 18 juni 2003, nr. 2002/845 WAO, ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr. M.J.E. Spee, advocaat te Echt, op bij aanvullend beroepschrift van 25 augustus 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 17 oktober 2003, ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 juni 2005, waar voor appellant is verschenen mr. H.G.M. Hilkens, kantoorgenoot van mr. Spee, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M. Wardenburg, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat gedaagde bij het bestreden besluit van 2 mei 2002 het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering per 3 januari 2001 ongegrond heeft verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopings-punten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum hier in geding onjuist zouden zijn vastgesteld en dat er een aantal functies zijn genoemd die appellant, gelet op de voor hem geldende medische beperkingen, kan vervullen. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat er weldegelijk sprake is van objectiveerbare beperkingen, doch dat er nog niet een dusdanig diepgaand medisch onderzoek is verricht dat zulks ook op basis daarvan is komen vast te staan. De Raad heeft geen aanknopingspunten om de conclusies en bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts als onzorgvuldig of onjuist te beoordelen. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts J. Schrijen appellant op 26 september 2000 op het spreekuur heeft gezien, een lichamelijk onderzoek heeft verricht en informatie heeft opgevraagd bij de behandelend neuroloog. De bezwaar-verzekeringsarts C.G. van der Kooij heeft in zijn rapport van 1 mei 2002 de door appellant verstrekte informatie van de behandelend sector besproken en is tot de conclusie gekomen dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. De Raad is van oordeel dat het standpunt van gedaagde omtrent de medische beperkingen van appellant berust op voldoende zorgvuldig onderzoek en ziet dan ook geen aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat er onvoldoende diepgaand onderzoek is verricht. Appellant heeft het hoger beroep niet met nadere medische gegevens onderbouwd en de Raad ziet dan ook geen aanleiding om gedaagdes vaststelling van appellants beperkingen voor onjuist te houden. De Raad is voorts van oordeel dat de belasting van de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschrijdt. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij op 1 mei 2002 heeft gemotiveerd waarom de met een asterisk gemerkte functies passend zijn voor appellant. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de aan appellant voorgehouden functies met het maatmaninkomen van appellant leidt tot een loonverlies van 7%. Gelet hierop heeft gedaagde terecht bepaald dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO geen sprake meer is. Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak bevestigt dient te worden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2005. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.H.A. Uri.