Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0667

Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-08-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5255 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking bijstandsuitkering in verband met het verrichten van arbeid waarmee loon kon worden verkregen.


Uitspraak

E N K E L V OU D I G E K A M E R 03/5255 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. M.N. van Geenen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 september 2003, reg.nr. 03/490 NABW, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van gedaagde van 3 april 2003 ongegrond heeft verklaard. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 juli 2005, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij het besluit van 3 april 2003 heeft gedaagde gehandhaafd de intrekking, met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet, van het recht op bijstand van appellant met ingang van 21 oktober 2002. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant voor de werkzaamheden die hij vanaf die datum heeft verricht bij [naam bedrijf] (hierna: [bedrijf]), ten minste het minimumloon kan bedingen. Daarmee kan appellant worden geacht zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien, zodat hij niet verkeert in (bijstandsbehoevende) omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde en door de rechtbank verworpen beroepsgronden herhaald. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Wat de feitelijke omvang van de werkzaamheden van appellant betreft stelt de Raad, evenals de rechtbank, op grond van de arbeidsovereenkomst en de tegenover gedaagde afgelegde verklaring van appellant vast dat appellant ten tijde hier van belang voltijds werkzaam was bij [bedrijf]. Voorts is ook de Raad van oordeel dat de vastgestelde beperkingen van appellant in medische zin niet in de weg stonden aan de door appellant bij [bedrijf] te verrichten zeer lichte administratieve werkzaamheden. Eveneens met de rechtbank, en op grond van dezelfde overwegingen, is de Raad van oordeel dat gelet op de aard en de omvang van deze werkzaamheden sprake is van productieve arbeid die een reƫle loonwaarde vertegenwoordigt, welke kan worden gesteld op - ten minste - het geldende minimumloon. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005. (get.) Th.G.M. Simons. (get.) M. Pijper. JK/1475