Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0712

Datum uitspraak2005-07-14
Datum gepubliceerd2005-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1709 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is bij de berekening van de correctienota’s ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat bepaalde verstrekkingen aan werknemers zijn gedaan die niet tot het vaste werknemersbestand behoren?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/1709 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. ?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft S. Vermeer RA, werkzaam bij Mazars Paardekooper Hoffman te Goor, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 18 februari 2004 onder kenmerk 03/504 door de rechtbank Zutphen gewezen uitspraak. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juni 2005, waar namens appellante is verschenen haar gemachtigde Vermeer, terwijl gedaagde zich zoals tevoren schriftelijk bericht niet heeft doen vertegenwoordigen. ??. MOTIVERING Bij het besluit van 5 maart 2003 heeft gedaagde, voor zover van belang, gehandhaafd zijn naar aanleiding van een bij appellante over de jaren 1995 tot en met 1999 gehouden looncontrole ingenomen standpunt, dat appellante in het kader van het door haar uitgeoefende stratenmakerbedrijf aan haar werknemers naast een vaste onkostenvergoeding van fl 5,- per dag, bestemd voor onder meer werkkleding, werkschoenen en gereedschap, deze zaken ook in natura heeft verstrekt. Ter zitting van de Raad is namens appellante betoogd dat het hoger beroep zich beperkt tot de grief dat bij de berekening van de correctienota’s ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat bepaalde verstrekkingen aan werknemers zijn gedaan die niet tot het vaste werknemersbestand van appellante behoren. Naar het oordeel van de Raad is appellante niet geslaagd in het aannemelijk maken van haar stelling dat een deel van de verstrekkingen bestemd was voor vakantiehulpen en inleenkrachten. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante niet verifieerbaar geadstrueerd heeft wie dat betreft en welke verstrekkingen op welke werknemer betrekking hebben. Het hoger beroep van appellante slaagt dan ook niet. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. ???. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) A. Kovács. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. JK/1475