
Jurisprudentie
AU0738
Datum uitspraak2005-08-04
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505054/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505054/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Holland Special Pumps B.V." (hierna te noemen: HSP) een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een inrichting voor het ontwerpen, assembleren, onderhouden, repareren, testen en verhandelen van pompsets, op het perceel De Schans 3 te Ridderkerk. Dit besluit is op 29 april 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200505054/2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Ridderkerk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Holland Special Pumps B.V." (hierna te noemen: HSP) een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een inrichting voor het ontwerpen, assembleren, onderhouden, repareren, testen en verhandelen van pompsets, op het perceel De Schans 3 te Ridderkerk. Dit besluit is op 29 april 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.W. Schrier, ing. S. Haghighat en mr. L. van Riet, gemachtigden, en A. Breedveld en G. Zwerus, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is HSP, vertegenwoordigd door [gemachtigden] daar gehoord.
Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Verzoekster houdt zich bezig met de herontwikkeling van een gebied dat is gelegen in de directe omgeving van genoemde inrichting. Zij vreest dat deze herontwikkeling gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt, omdat in de verleende vergunning te ruime geluidgrenswaarden zijn opgenomen. Verzoekster betoogt dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan het alarabeginsel, zoals neergelegd in artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. In dit verband wijst zij er op dat het testen van pompinstallaties in de buitenlucht alleen conform alara is, indien dit met omkasting plaatsvindt.
2.4. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden, voorzover de verplichting tot het in acht nemen daarvan voortvloeit uit de artikelen 41, 46 tot en met 50, 53, 65 tot en met 68 of 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aan een vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2.5. De inrichting ligt op het krachtens de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein IJsselmonde-Noordrand. Blijkens de stukken heeft verweerder bij de beslissing op de aanvraag artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer in acht genomen. Anders dan verweerder in zijn besluit heeft gesteld, ontsloeg dit verweerder niet van de verplichting om op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer te beoordelen welke maatregelen en voorzieningen redelijkerwijs van HSP konden worden gevergd ter beperking van de nadelige milieugevolgen.
Gelet op de stukken moet worden aangenomen dat het proefdraaien een relevante geluidbron is. De Voorzitter overweegt dat het hem op basis van de hem thans voorgelegde gegevens niet mogelijk is een voorlopig oordeel te vormen omtrent de vraag of omkasting van de pompinstallaties in redelijkheid niet van HSP kon worden gevergd. Aangezien de Voorzitter hierdoor niet kan beoordelen of de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften toereikend zijn met het oog op het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van geluidhinder en het aspect geluidhinder esentieel is voor de vraag of vergunning kan worden verleend, acht hij het van belang dat het besluit nog niet in werking treedt. De Voorzitter ziet daarom aanleiding tot het treffen van de hierna vermelde voorlopige voorziening.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk van 15 maart 2005, kenmerk 407274;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 662,14 (zegge: zeshonderdtweeënzestig euro en veertien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ridderkerk aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Ridderkerk aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2005
255-415.