
Jurisprudentie
AU0754
Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502092/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502092/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 oktober 2004, kenmerk G620/04/0045077, heeft verweerder het verzoek van appellanten tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen jegens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Railinfrabeheer B.V.", handelend onder de naam ProRail, afgewezen.
Uitspraak
200502092/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Nijmegen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2004, kenmerk G620/04/0045077, heeft verweerder het verzoek van appellanten tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen jegens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Railinfrabeheer B.V.", handelend onder de naam ProRail, afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 april 2005.
Bij brief, ingekomen op 23 mei 2005, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zwolle, en in persoon van [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is ProRail, vertegenwoordigd door ing. C.T.M. Bomers, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellanten hebben bij brief van 7 oktober 2004, voorzover thans van belang, verzocht om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van een vermeende overtreding door ProRail van voorschrift 10.11 van de aan haar krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning ten behoeve van het spoorwegemplacement te Nijmegen.
2.3. Ingevolge voorschrift 10.11 dient uiterlijk een maand na de schriftelijke goedkeuring van het akoestisch rapport, zoals bedoeld in voorschrift 10.10, namens de vergunninghouder een op dat rapport gebaseerd implementatieplan met betrekking tot de uitvoering van geluidreducerende maatregelen ter schriftelijke goedkeuring aan het bevoegd gezag te zijn voorgelegd. Daarnaast verlangt voorschrift 10.11 dat het implementatieplan ten minste de volgende elementen bevat: Een voorstel voor uit te voeren geluidreducerende maatregelen conform het akoestisch onderzoek als bedoeld in voorschrift 10.10, een fasering van de uitvoering van de voorgestelde maatregelen en de einddata van de invoering van de afzonderlijke maatregelen.
2.4. Appellanten, omwonenden, betogen dat ProRail niet heeft voldaan aan het gestelde in voorschrift 10.11. In dat verband stellen zij onder meer dat nu na de gedeeltelijke vernietiging van het besluit tot vergunningverlening bij uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2004, no. 200305297/1, nog geen nieuwe piekgeluidgrenswaarden zijn vastgesteld, het onmogelijk is dat het huidige akoestisch rapport met inbegrip van hoofdstuk 7 hiervan, voldoende invulling geeft aan het beperken van hinder ten gevolge van piekgeluid. Appellanten stellen geschaad te zijn in hun belangen door het nalaten van verweerder om handhavend op te treden en vragen in verband daarmee om financiële compensatie voor de gevolgen van de handelwijze van verweerder.
2.5. Verweerder betoogt dat het onderhavige implementatieplan is opgenomen in het akoestisch rapport met kenmerk G.1994.0669.E, van december 2004 (lees: 2003). Hij stelt zich op het standpunt dat hoofdstuk 7 van bedoeld akoestisch rapport voldoende invulling geeft aan voorschrift 10.11 van de vergunning. Dit is volgens verweerder temeer het geval nu landelijk veel maatregelen aan het materieel zijn genomen in het kader van het zogenoemde PRIL-project. Verweerder wijst er verder op dat de in het rapport voorziene infrastructuur speciaal voor de situatie in Nijmegen is ontworpen. Volgens verweerder valt te billijken dat in het rapport is afgezien van het plaatsen van een geluidscherm, nu een dergelijk scherm zeer duur is en door de andere maatregelen aan de zogenoemde binnenniveaus van de woningen wordt voldaan.
2.6. Blijkens de systematiek van de gezamenlijke geluidvoorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, heeft verweerder bij het opnemen van voorschrift 10.11 tot uitgangspunt genomen dat éérst een akoestisch rapport ter goedkeuring wordt ingediend, en dat na de goedkeuring een zogenoemd implementatieplan wordt opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd. Voorschrift 10.11 verzet zich er evenwel niet met zoveel woorden tegen dat, zoals in dit geval is gebeurd, een gecombineerd akoestisch rapport en implementatieplan wordt ingediend. De Afdeling vermag niet in te zien dat appellanten door deze handelwijze in hun belangen zijn geschaad. Daarbij is in aanmerking genomen dat de thans gevolgde handelwijze er niet aan in de weg staat om de conclusies van het akoestisch onderzoek te betrekken bij het implementatieplan. Voorts zijn appellanten niet gekort in hun mogelijkheden tot rechtsbescherming, in dier voege dat zij tegen het eveneens gecombineerde goedkeuringsbesluit van 7 juni 2004 bezwaar hebben kunnen maken.
De vraag of verweerder, gelet op de inhoud van het overgelegde rapport/plan, daaraan in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen hechten, staat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling. Dit betekent dat het betoog van appellanten over hinder ten gevolge van piekgeluid verder buiten beschouwing moet blijven. Beoordeeld dient slechts te worden of het implementatieplan voldoet aan de voorwaarden die daaraan in voorschrift 10.11 zijn gesteld en die in de laatste volzin van rechtsoverweging 2.3. zijn omschreven. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat aan deze voorwaarden inderdaad wordt voldaan.
2.7. Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat voorschrift 10.11 niet is overtreden, zodat verweerder niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden. In verband daarmee is het beroep van appellanten ongegrond.
2.8. De Afdeling verstaat het verzoek van appellanten om financiële compensatie aldus, dat zij verzoeken om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien dit artikel uitsluitend voorziet in een mogelijkheid van schadevergoeding ingeval van gegrondverklaring van het beroep, komt het desbetreffende verzoek niet voor inwilliging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
195-484.