Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0755

Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501590/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Werkendam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2004, het bestemmingsplan "Reparatieherziening bestemmingsplan kern Sleeuwijk ('t Zand 1-3 Sleeuwijk)" vastgesteld.


Uitspraak

200501590/1. Datum uitspraak: 10 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Werkendam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2004, het bestemmingsplan "Reparatieherziening bestemmingsplan kern Sleeuwijk ('t Zand 1-3 Sleeuwijk)" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 december 2004, no. 1019322, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door M. Bosch en J. van den Berg, ambtenaren van de gemeente, en [belanghebbende] vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt appellanten 2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit de mogelijkheid biedt tot de bouw van een loods op het perceel aan [locatie] (hierna: het perceel).    Zij betogen dat zij in hun belangen worden geschaad door de omvang de loods, omdat deze te groot is in relatie tot de woonomgeving. Verder betogen zij dat de loods tegenover de woning aan [locatie a] zal komen te staan, omdat de bedrijfswoning op het perceel niet op het bouwvlak is gebouwd en de loods daardoor, gelet op de aan te houden afstand van 5 meter tussen de bedrijfswoning en de loods, ook zal moeten opschuiven in de richting van de woning aan [locatie a].    Voorts betogen appellanten dat in het kader van de belangenafweging ten onrechte geen rekening is gehouden met het advies van het stedenbouwkundig bureau BRO (hierna: het BRO) van 12 maart 2003. Het bestreden besluit 2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft de bebouwingsmogelijkheden op het perceel in het plan vergeleken met de bebouwingsmogelijkheden op het perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Rijksstraatweg II Sleeuwijk" en concludeert dat appellanten, wat betreft de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte, met het nieuwe plan in een gunstiger situatie komen te verkeren. Het feit dat de omvang van de op het perceel aanwezige loods kleiner is, doet daar, volgens verweerder, niet aan af. Verweerder is met de gemeenteraad van mening dat appellanten, gelet op de ligging van het bouwblok en de bebouwingsregeling in het plan, niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Volgens verweerder is sprake van een bouwblok op maat. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    Het perceel heeft in het plan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-" met de nadere aanduiding "(10)". Daarmee is het ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften bij het plan, voorzover thans van belang, bestemd voor (a) industriële en ambachtelijke bedrijven, alsmede groothandelsbedrijven, voorzover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende basiszoneringslijst met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, met uitzondering van: 1) geluidszoneringsplichtige inrichtingen; 2) detailhandelsbedrijven; 3) bedrijven voor de opslag en verkoop van motorbrandstoffen; (b) […] (10) een garagebedrijf. Uit de in het vierde lid van dit artikel opgenomen bouwvoorschriften in samenhang met de aanduidingen op de plankaart volgt dat op het perceel een gebouw van 232 m² mag worden gebouwd met een lengte van 25,2 meter, een breedte van 9,2 meter, een maximale bouwhoogte van 8,8 meter en een maximale goothoogte van 3,70 meter. 2.5.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I". De bij die bestemming behorende bouwvoorschriften stonden een gebouw toe van 350 m² met een goothoogte van maximaal 5 meter. Een maximale bouwhoogte was niet vastgesteld. 2.5.3.    Op het perceel staat een loods van 17 bij 6 meter met een nokhoogte van 6 meter, wat neerkomt op een gebouw van ongeveer 102 m². Ter plaatse is een koeriersbedrijf gevestigd, waar ook garageactiviteiten worden verricht. 2.5.4.    Bij de planvoorbereiding heeft het college van burgemeester en wethouders advies gevraagd aan het BRO over een bouwaanvraag voor het vervangen van de loods op het perceel. Op 12 maart 2003 heeft het BRO advies uitgebracht. In dit advies is aanbevolen het bouwplan af te wijzen, omdat de bijzondere ruimtelijke condities en de cultuurhistorische waarden van de locatie met de directe omgeving, het stellen van aanvullende eisen noodzakelijk maakt. In het advies wordt voorgesteld de omvang van de loods te beperken door de goothoogte terug te brengen van 3.70 meter tot 2.70 meter en de breedte terug te brengen van 9 meter naar 8 meter, waardoor de nokhoogte ongeveer 1,50 meter zakt. Voorts wordt een afstand van minimaal 5 meter tussen de loods en de woning op het perceel aan [locatie a] aanbevolen.    De gemeenteraad heeft het belang van de indiener van het bouwplan doorslaggevend geacht en heeft het plan, waarin dat bouwplan past, vastgesteld. Daarbij heeft de gemeenteraad in aanmerking genomen dat het plan voorziet in een inperking van de bebouwingsmogelijkheden voor het bedrijf ten opzichte van het geldende bestemmingsplan "Rijksstraatweg II Sleeuwijk" en dat de ondernemer over een functioneel bedrijfsgebouw dient te beschikken. Aldus is volgens de gemeenteraad sprake van een 'bestemmingsplan op maat'. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    Voor een goede ruimtelijke ordening dienen alle bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen betrokken belangen te worden betrokken. Met het oog daarop is bij de planvoorbereiding het hiervoor onder rechtsoverweging 2.5.4. vermelde stedenbouwkundig bureau gevraagd om advies uit te brengen over de bebouwingsmogelijkheden op het perceel. Bij de planvaststelling heeft de gemeenteraad de aanbevelingen in dit advies niet betrokken.    De motivering van verweerder in het bestreden besluit dat desondanks sprake is van een goede ruimtelijke ordening, overtuigt de Afdeling niet. Weliswaar zijn de bouwmogelijkheden op het perceel ten opzichte van het voorheen geldende plan ingeperkt, maar die waren tot op heden niet benut en worden thans ten opzichte van de op het perceel aanwezige loods, aanmerkelijk vergroot. Voorts blijkt noch uit het bestreden besluit noch uit het vaststellingsbesluit in hoeverre het belang van de eigenaar van het perceel in de weg staat aan het geheel of gedeeltelijk volgen van de aanbevelingen in dit advies. Nu de strekking van dit advies is dat de bijzondere ruimtelijke condities en de cultuurhistorische waarden van de locatie nopen tot het stellen van nadere eisen aan de bebouwingsmogelijkheden op het perceel, kan de enkele motivering van verweerder in navolging van de gemeenteraad dat het voorheen geldende bestemmingsplan ruimere bebouwingsmogelijkheden bood, de conclusie in het bestreden besluit dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, niet dragen. 2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, geen bespreking. Proceskostenveroordeling 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 december 2004, kenmerk no. 1019322; III.    gelast dat provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton    w.g. Nolles Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005 177-291-458.