Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0766

Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308404/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 november 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante sub 2 vergunning verleend voor het veranderen van een jachtwerf op het perceel [locatie a] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 6 november 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200308404/1. Datum uitspraak: 10 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [appellante sub 2], gevestigd te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 november 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante sub 2 vergunning verleend voor het veranderen van een jachtwerf op het perceel [locatie a] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 6 november 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 12 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2003, en appellante sub 2 bij brief van 12 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 18 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 april 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2005, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma, advocaat te Sneek, en [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.D. van der Ploeg, ing. K. Bokma en B. van den Brink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    De bij het bestreden besluit vergunde verandering heeft, voor zover voor het onderhavige geschil van belang, betrekking op transportbewegingen van en naar de inrichting. 2.3.    Appellanten sub 1 stellen dat vanwege de vele wijzigingen die in de inrichting zijn doorgevoerd sinds het verlenen van de oprichtingsvergunning in 1980, een revisievergunning in plaats van een veranderingsvergunning had moeten worden verleend. Dit klemt volgens hen te meer omdat bij het optreden van geluid onduidelijk kan zijn of dat geluid wordt gereguleerd door het bestreden besluit of door de revisievergunning van 13 december 1995 of de (deelrevisie)vergunning van 10 januari 2000. 2.3.1.    Er is een veranderingsvergunning aangevraagd. Gelet op artikel 8.4, eerste lid, Wet milieubeheer komt verweerder beleidsvrijheid toe bij het al of  niet verlangen van een revisievergunning, indien een veranderingsvergunning is aangevraagd. Mede gezien het vergunningenbestand, waaronder de eerdere revisievergunningen uit 1995 en 2000, en de aard van de aangevraagde wijzigingen, kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruik van zijn bevoegdheid een revisievergunning te verlangen.    Verder blijkt uit de considerans en uit de geluidvoorschriften van het in deze procedure ter beoordeling staande besluit van 4 november 2003 dat die voorschriften betrekking hebben op de gehele inrichting na verandering, zodat de veranderingsvergunning geen verwarring kan veroorzaken over de van toepassing zijnde geluidvoorschriften. 2.4.    Het geschil concentreert zich op de status van de woningen [locaties b en c], die zijn gelegen aan weerszijden van een toegang tot de inrichting. Beide woningen zijn eigendom van vergunninghoudster.    Appellanten sub 1 betogen hieromtrent dat de door hen bewoonde woning [locatie c] geen bij de jachtwerf behorende bedrijfswoning is, zodat die woning dient te worden beschermd tegen geluidhinder van de inrichting.     Het betoog van appellante sub 2 komt er op neer dat verweerder haar woningen [locaties b en c] ten onrechte heeft beschermd als woningen van derden. 2.4.1.    De Afdeling overweegt als volgt.    Bij de aanvraag is een tekening van de inrichting gevoegd uit 1999. Op deze tekening wordt melding gemaakt van vier correcties, waarvan de laatste dateert van 15 mei 2002. Als reden voor de correctie van maart 2001 is op de tekening vermeld: aankoop [locatie b]. Op de tekening is gearceerd weergegeven wat de aanvrager tot de inrichting heeft gerekend. De woningen [locaties b en c] liggen op de tekening binnen de inrichting. De tekening als zodanig is niet door verweerder bestreden. In voorschrift 1.1 is bepaald dat de tekening deel uitmaakt van de vergunning. De inrichting die aldus is vergund is in overeenstemming met de inrichting die op de tekening is weergegeven. Hetgeen partijen over en weer hebben betoogd over het huidige gebruik van de woningen [locaties b en c] leidt niet tot het oordeel dat die woningen geen deel kunnen uitmaken van een inrichting en ten onrechte als onderdeel van de inrichting zijn aangevraagd.    Nu er van moet worden uitgegaan dat de woningen [locaties b en c] tot de inrichting behoren, kunnen in deze vergunning ten aanzien van die woningen geen voorschriften worden gesteld. Aangezien die woningen in de vergunningvoorschriften 2.1 tot en met 2.3 worden beschermd tegen geluid van de inrichting, is het besluit op dit punt in strijd met het systeem van de Wet milieubeheer. Het beroep van appellante sub 2 is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd, voor zover in de voorschriften 2.1 tot en met 2.3 geluidnormen zijn opgenomen voor referentiepunt 29/30. Gelet daarop komt de Afdeling niet meer toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden. 2.5.    Het beroep van appellante sub 2 is gegrond en het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond. 2.6.    Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante sub 2. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van appellanten sub 1 bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep van appellante sub 2 gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel van 4 november 2003, voor zover in de voorschriften 2.1 tot en met 2.3 geluidnormen zijn opgenomen voor referentiepunt 29/30; III.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 ongegrond; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel tot vergoeding van bij appellante sub 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Franekeradeel aan appellante sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat de gemeente Franekeradeel aan appellante sub 2 het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma    w.g. Sparreboom Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005 157-442.