Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0768

Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406423/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 mei 2000, kenmerk 00/3.000/20 RRB, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2000, kenmerk 00/14.326/42 RBB, heeft verweerder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai vastgesteld voor onder meer de woningen van appellanten.


Uitspraak

200406423/1. Datum uitspraak: 10 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 mei 2000, kenmerk 00/3.000/20 RRB, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2000, kenmerk 00/14.326/42 RBB, heeft verweerder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai vastgesteld voor onder meer de woningen van appellanten. Bij besluit van 15 juni 2001, kenmerk 2001-8344a/24/B.16 RRB, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 februari 2003, zaak nr. 200103672/1, heeft de Afdeling het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 juni 2001 vernietigd. Bij besluit van 13 juli 2004, verzonden op 15 juli 2004, kenmerk 2003-14893, RP, heeft verweerder het bezwaar van appellanten wederom ongegrond verklaard, onder wijziging van het besluit van 16 mei 2000, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2000. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2004, beroep ingesteld. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 december 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2005, waar appellanten zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Groningen, vertegenwoordigd door drs. H.M.M. Meinderts, R.G. van Well en drs. J.C.M.B. Wilke, ambtenaren van de gemeente, als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    In het bestreden besluit is de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai vastgesteld op 54 dB(A) op de achtergevel van de woning van [appellant A] aan de [locatie A] en op 55 dB(A) op de gevel van de woning van [appellante B] aan de [locatie B], beide te Groningen. 2.1.1.    Appellanten betogen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord over de nieuwe verkeersprognoses en het nieuwe akoestische rapport die door verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit zijn betrokken. 2.1.2.    De Afdeling stelt vast dat verweerder bij het nemen van het besluit van 13 juli 2004 gegevens heeft betrokken die dateren van na de uitspraak van 5 februari 2003, zoals de "Verkeersprognose Rodeweg 2010 versie 3" van 4 april 2003 en het akoestisch rapport "Update akoestisch onderzoek Rodeweg, Groningen" van 19 mei 2003. Deze gegevens hebben geleid tot de vastgestelde hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevels van een aantal woningen.    Verweerder heeft appellanten bij brief van 25 november 2003 in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Van die gelegenheid hebben appellanten gebruik gemaakt. Verweerder heeft hun reactie bij de totstandkoming van het bestreden besluit betrokken en is daar in het bestreden besluit op in gegaan. Niet aannemelijk is geworden dat appellanten op die wijze hun reactie op de rapporten onvoldoende duidelijk hebben kunnen maken dan wel dat zij anderszins door het achterwege laten van een nieuwe hoorzitting in hun belangen zijn geschaad. De Afdeling ziet hierin dan ook geen aanleiding het bestreden besluit wegens onzorgvuldige voorbereiding te vernietigen. 2.2.    Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen.    Artikel 2, vierde lid, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (hierna: het Besluit) bepaalt dat gedeputeerde staten toepassing kunnen geven aan artikel 100a, eerste lid, van de wet, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot de voordien geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedebouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.    Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder 1, vindt het vierde lid, voorzover thans van belang, slechts toepassing indien het verzoek betrekking heeft op een te reconstrueren weg, die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen. 2.2.1.    Appellanten betogen dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat onduidelijk is waarom de reconstructie van de Rodeweg nog noodzakelijk is en die weg een belangrijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen. Daartoe voeren zij aan dat uit nieuwe verkeersprognoses blijkt dat de verkeersintensiteit minder zal toenemen dan door verweerder aanvankelijk werd aangenomen. 2.2.2.    Verweerder is er bij het vernietigde besluit vanuit gegaan dat de reconstructie van de Rodeweg zou leiden tot een stijging van de verkeersintensiteit op die weg van 200 motorvoertuigen per etmaal in 1997 naar 9.109 in 2010. De verkeersintensiteit op de parallel gelegen Nieuwe Ebbingestraat zou door de reconstructie van de Rodeweg afnemen van 12.676 motorvoertuigen per etmaal in 1997 tot 7.336 in 2010. Na uitvoering van de reconstructie hebben opnieuw verkeerstellingen plaatsgevonden. De resultaten daarvan en een daarop gebaseerde prognose van de verkeersintensiteit zijn opgenomen in het rapport "Verkeersprognose Rodeweg 2010 versie 3" van 4 april 2003. Daarin wordt de verkeersintensiteit voor 2010 voor de Rodeweg geschat op circa 7.234 motorvoertuigen per etmaal. Voor de verkeersintensiteit op de Nieuwe Ebbingestraat is geen nieuwe prognose gemaakt. 2.2.3.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 februari 2003 overwogen dat voldoende is aangetoond dat de Rodeweg en de Nieuwe Ebbingestraat een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zullen vervullen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder 1, van het Besluit. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de nieuwe verkeersprognoses waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd geen aanleiding voor een ander oordeel.    Hetgeen appellanten hebben aangevoerd leidt dan ook niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie als bedoeld in artikel 2 van het Besluit sprake is. De beroepsgrond faalt. 2.3.    Appellanten betogen dat bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte gebruik is gemaakt van het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 (hierna: RMW 2002). Daarbij wijzen zij er op dat de vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van de reconstructie van 25 mei 2000 dateert van voor de inwerkingtreding van het RMW 2002. 2.3.1.    De Afdeling stelt vast dat het RMW 2002 op 30 maart 2002 in werking is getreden. Het bestreden besluit is gedateerd op 13 juli 2004, derhalve na inwerkingtreding van het RMW 2002. Artikel 9, tweede lid, noch enige andere overgangsbepaling van het RMW 2002, verzet zich er tegen om bij de totstandkoming van het bestreden besluit ten aanzien van een lopende procedure in een geval als dit aan het RMW 2002 toepassing te geven. De beroepsgrond slaagt niet. 2.4.    Appellanten betogen voorts dat ten onrechte de volledige aftrek van 5 dB(A) ingevolge artikel 103 van de Wet geluidhinder op de berekende geluidbelasting is toegepast. Volgens hen is deze aftrek niet realistisch en zij betwijfelen of de vastgestelde geluidbelasting van 55 dB(A) vanwege de Rodeweg haalbaar is. Daartoe voeren zij aan dat verweerder zich bij de toepassing van de aftrek heeft gebaseerd op tegengestelde regelingen, nu artikel 103 uit gaat van een afname van geluid vanwege het verkeer, terwijl het RMW 2002 is gebaseerd op een publicatie waarin is gesteld dat binnen 10 jaar geen significante wijzigingen met betrekking tot het referentieniveau plaatsvinden. Voorts betogen zij dat onduidelijk is of aftrek van 5 dB(A op grond van artikel 103 mogelijk is naast de gehanteerde aftrek van 5 dB(A) in verband met het toegepaste geluidsarme asfalt, nu de aftrek in artikel 103 is gebaseerd op de verwachte geluidsreductie van motorvoertuigen op standaard asfalt. 2.4.1.    Ingevolge artikel 103 van de Wet geluidhinder kan de minister telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproduktie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bepalen dat bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem aan te geven aftrek mag worden toegepast. Deze aftrek mag niet hoger zijn dan 5 dB(A).    In artikel 4 van het RMW 2002 is bepaald dat bij een van dicht asfaltbeton afwijkend wegdektype het effect van het afwijkende wegdektype op de geluidemissie wordt bepaald overeenkomstig de in bijlage V beschreven methode.    In artikel 6 van het RMW 2002 is, voorzover thans van belang, bepaald dat de ingevolge artikel 103 van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de ingevolge artikel 5, eerste lid, bepaalde waarde van het equivalente geluidsniveau, vanwege een weg, op de gevel van woningen: a. 2 dB bedraagt voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt; b. 5 dB bedraagt voor de overige wegen. 2.4.2.    Verweerder heeft zich bij de totstandkoming van het bestreden besluit gebaseerd op het akoestisch rapport "Update akoestisch onderzoek Rodeweg, Groningen" van 19 mei 2003 van DGMR Raadgevende Ingenieurs BV. Daarin is op basis van berekeningen opgenomen dat de geluidbelasting op de voor- en achtergevel van de woning [locatie A] in 2011 51.3 respectievelijk 51.4 dB(A) zal bedragen, inclusief een aftrek van 5 dB(A) op grond van artikel 103 van de Wet geluidhinder. De berekende geluidwaarden voor de voor- en achtergevel van de woning [locatie B] bedragen 54.3 en 54.6 dB(A). 2.4.3.    De Afdeling stelt voorop dat het RMW 2002 strekt ter uitwerking van de artikelen 102 en 103 van de Wet geluidhinder. Volgens de toelichting op artikel 6 van het RMW 2002 (Stcr. 28 maart 2002, nr. 62, p. 33) is de ingevolge artikel 103 van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek gebaseerd op de verwachting dat op basis van nieuwe ontwikkelingen, onder andere op Europees niveau, de geluidemissie vanwege motorvoertuigen de komende jaren verder zal afnemen. Van tegenstrijdige uitgangspunten is dan ook geen sprake.    De Afdeling overweegt vervolgens dat verweerder ingevolge artikel 4 van het RMW 2002 bij de berekening van het equivalente geluidniveau een wegdekcorrectie diende toe te passen in verband met het gehanteerde wegdektype. Op de aldus berekende geluidwaarde heeft verweerder vervolgens ingevolge artikel 6 van het RMW 2002 een aftrek van 5 dB(A) toegepast gelet op de verwachting dat in de toekomst, in verband met nieuwe bronmaatregelen, sprake zal zijn van stillere motorvoertuigen. Mede gelet op het deskundigenbericht staan deze bronmaatregelen los van de wijze waarop in de berekeningen op basis van het RMW 2002 de invloed van het gehanteerde wegdektype is verdisconteerd. Voorts voorziet het RMW 2002 niet in een verplichting het verband tussen toepassing van de aftrek ingevolge artikel 6 en de wegdekcorrectie als bedoeld in artikel 4 te onderzoeken en staat het RMW 2002 niet aan gelijktijdige toepassing van die artikelen in de weg. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder voormelde artikelen van het RMW 2002 niet gelijktijdig kon toepassen.    Nu voorts is gebleken dat de Rodeweg een weg is als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b, van het RMW 2002, eerste lid, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat verweerder de in die bepaling bedoelde aftrek van 5 dB(A) achterwege had moeten laten. De beroepsgrond slaagt niet. 2.5.    Appellanten betogen voorts dat onvoldoende is onderzocht of het gehanteerde type wegdek voldoende duurzaam is en daarmee ook in de toekomst de verwachte geluidreductie kan worden gerealiseerd. 2.5.1.    Op basis van de stukken stelt de Afdeling vast dat bij de reconstructie van de Rodeweg tweelaags zeer open asfaltbeton (Twinlay-M) is gebruikt. In het akoestisch rapport van 19 mei 2003 is op basis van dat type wegdek een wegdekcorrectieterm opgenomen, conform de website van de stichting Centrum voor Regelgeving en onderzoek in de grond-, water-, Wegenbouw- en verkeerstechniek, www.stillerverkeer.nl. In december 2003 zijn geluidmetingen langs de Rodeweg gehouden waaruit is geconcludeerd dat de Rodeweg een geluidsreductie heeft van 5.9 dB ten opzichte van het referentiewegdek.    Gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen grond om aan te nemen dat de onderzoeken waarop verweerder zich heeft gebaseerd ondeugdelijk zijn, dan wel anderszins gebreken vertonen. Uitgaande van die onderzoeken moet hier worden aangenomen dat met het tweelaags zeer open asfaltbeton de toegepaste wegdekcorrectie kan worden gerealiseerd. De beroepsgrond faalt. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld    w.g. Melse Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005 191-428.