
Jurisprudentie
AU0772
Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407655/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407655/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 april 2003, kenmerk AZ/DB/HV/3248, heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [jachtwerf] te Leimuiden afgewezen.
Uitspraak
200407655/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Leimuiden, gemeente Jacobswoude,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2003, kenmerk AZ/DB/HV/3248, heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [jachtwerf] te Leimuiden afgewezen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar hebben appellanten bij brief van 30 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2003, beroep ingesteld. Bij besluit van 9 december 2003, kenmerk AZ/DB/BOB, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist.
Bij uitspraak van 6 mei 2004 in zaak no. 200307245/1, heeft de Afdeling op het beroep beslist en het besluit van 9 december 2003 vernietigd voorzover is volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar inzake het oordeel dat geen sprake is van illegale activiteiten en voorzover niet is beslist op het verzoek als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij besluit van 4 augustus 2004, kenmerk I-AZ/DB/BOB2/1372, verzonden op 5 augustus 2004, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2005, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. J.C. Haan, advocaat te Almere, en verweerder, vertegenwoordigd door D.A. Baars, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellanten voeren aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte alleen de beslissing op bezwaar van 9 december 2003 heeft herroepen en niet tevens het primaire besluit van 22 april 2003, hetgeen volgens hen in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2004 in zaak no. 200307245/1 en met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens voeren appellanten aan dat ten onrechte geen besluit tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen is genomen. Ter zitting hebben appellanten betoogd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen overtreding plaatsvond.
2.2.1. In genoemde uitspraak van 6 mei 2004 heeft de Afdeling overwogen dat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht met zich brengt dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit, inhoudende de afwijzing van een verzoek om handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, het niet kan volstaan met de enkele gegrondverklaring van de bezwaren hieromtrent, maar het primaire besluit dient te herroepen en gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving moet nemen.
2.2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit op bezwaar van 9 december 2003 ingetrokken en de bezwaren van appellanten gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Na heroverweging heeft verweerder geoordeeld dat niet tot de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen hoeft te worden overgegaan, aangezien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit volgens hem geen sprake meer was van een overtreding. Hierom heeft verweerder de afwijzing van het verzoek om handhaving in het primaire besluit in stand gelaten.
2.2.3. De Afdeling overweegt dat verweerder eerst na het nemen van het bestreden besluit een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer heeft geaccepteerd ten aanzien van de desbetreffende activiteiten. Verweerder heeft derhalve niet deugdelijk gemotiveerd waarom naar zijn oordeel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet langer sprake was van een overtreding en waarom niet tot herroeping is overgegaan. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd.
2.4. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat verweerder hun verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben gemaakt ten onrechte heeft afgewezen, overweegt de Afdeling als volgt. Appellanten hebben in hun bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken. Verweerder heeft dit verzoek in het bestreden besluit afgewezen. De Afdeling overweegt dat artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend voorziet in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. In het onderhavige geval is vooralsnog geen sprake van een primair besluit dat is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Voor het veroordelen van verweerder in de proceskosten die appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, bestaat dan ook geen aanleiding.
Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal tevens dienen te worden beslist op het door appellanten in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude van 4 augustus 2004, kenmerk I-AZ/DB/BOB2/1372;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 667,52 (zegge: zeshonderdzevenenzestig euro en tweeënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 664,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Jacobswoude aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Jacobswoude aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
255-483.