
Jurisprudentie
AU0867
Datum uitspraak2005-08-12
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2004 VV en SBR 05/2110
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2004 VV en SBR 05/2110
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Wet profielen voortgezet onderwijs; eiseres terecht ingedeeld in lotingsklasse C. Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Beroep ongegrond, verzoek afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Reg.nrs. SBR 05/2004 VV en SBR 05/2110
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiseres], wonende te Utrecht,
eiseres,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG),
verweerster.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerster van 3 augustus 2005
waarbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juli 2005 kennelijk ongegrond is verklaard.
Bij laatstgenoemd besluit is eiseres meegedeeld dat zij is ingedeeld in lotingsklasse C en dat zij is uitgeloot voor de opleiding Diergeneeskunde (Voltijd) voor het studiejaar 2005-2006.
1.2 Het verzoek is op 9 augustus 2005 ter zitting behandeld, waar eiseres in persoon is
verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de IBG.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Eiseres heeft in juni 2001 haar vwo-diploma oude stijl behaald met een gemiddeld eindexamencijfer van ruim een acht. Op basis van dit eindexamenresultaat heeft eiseres in 2001 via indeling in lotingsklasse A een bewijs van plaatsing voor de opleiding Diergeneeskunde voor het studiejaar 2001-2002 verkregen.
Eiseres heeft vervolgens besloten niet meteen te gaan studeren, maar eerst te gaan werken.
2.4 Op 12 mei 2005 heeft eiseres zich gemeld voor de opleiding Diergeneeskunde voor het studiejaar 2005-2006.
Bij brief van de IBG van 13 mei 2005 is eiseres onder meer het volgende meegedeeld:
'Studenten met een havo- of vwo-diploma oude stijl hebben met ingang van het studiejaar 2005-2006 op basis van dit diploma geen toelatingsrecht meer tot het hoger onderwijs. Er kan wel een beschikking door de onderwijsinstellingen worden afgegeven en op basis hiervan mag een student deelnemen aan de loting. Met een beschikking komt een student in lotingsklasse C, er wordt dus geen lotingsklasse bepaald door een berekening van het gemiddelde eindexamencijfer. Omdat dit niet voor alle studenten gunstig is wordt gebruik gemaakt van een overgangsregeling.'
In voornoemde brief van de IBG is met betrekking tot de overgangsregeling het volgende opgenomen:
'Heb je deelgenomen aan de loting voor het studiejaar 2004-2005 op basis van een diploma oude stijl voor dezelfde opleiding als waar je je nu voor hebt aangemeld?
Om weer deel te mogen nemen aan de loting voor deze opleiding en instelling, moet je uiterlijk 1 september 2005 een beschikking naar het CBAP sturen waaruit blijkt dat je voldoet aan de toelatingseis. Het CBAP raadt je daarom aan zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de instelling. Met deze beschikking kom je in lotingsklasse C, tenzij de lotingsklasse behorende bij het diploma oude stijl hoger is (B of A). Je wordt dus in de meest gunstige lotingsklasse geplaatst.'
2.5 De Universiteit Utrecht heeft verklaard dat eiseres op basis van haar VWO-diploma oude stijl toelaatbaar is tot de studie Diergeneeskunde. De studentendecaan heeft de IBG daarbij tevens verzocht om eiseres met toepassing van de overgangsregeling te plaatsen in lotingsklasse A.
Bij brief van 27 juni 2005 heeft verweerster aan eiseres laten weten dat zij is ingedeeld in de lotingsklasse C. Eiseres heeft bij brief van 8 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen deze indeling.
Bij besluit van verweerster van 15 juli 2005 is eiseres meegedeeld dat zij op basis van haar vooropleiding is ingedeeld in lotingsklasse C, en dat zij is uitgeloot voor de opleiding Diergeneeskunde (Voltijd) voor het studiejaar 2005-2006.
Tegen dat besluit is door eiseres bezwaar aangetekend. Bij het hier bestreden besluit is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
2.6 De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder eiseres op goede gronden in lotingsklasse C heeft ingedeeld en overweegt daartoe het volgende.
2.7 De Wet van 2 juli 1997 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbetering van de aansluiting van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en het hoger algemeen voortgezet onderwijs op het hoger onderwijs (de Wet profielen voortgezet onderwijs, Stb. 1997, 322), heeft de invoering geregeld van zo genaamde profielen in onder meer de bovenbouw van het vwo zoals geregeld in de Wet op het voortgezet onderwijs. De Wet profielen voortgezet onderwijs is in werking getreden met ingang van 1 augustus 1998. Als gevolg van de invoering van die wet geeft - voor zover hier relevant - niet elk vwo-diploma toegang tot het hoger onderwijs, doch is vastgelegd welke profielen van vwo toegang geven tot welke opleidingen in het hoger onderwijs.
2.8 In artikel VI overgangs- en invoeringsbepalingen, onder G, van de Wet profielen voortgezet onderwijs, is het volgende bepaald:
'Wat de vooropleidingseisen voor de inschrijving aan een universiteit of hogeschool betreft, blijven ten aanzien van de bezitters van het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en van het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs, behaald volgens de tot en met 31 juli 1998 geldende of ingevolge onderdeel D ook na die datum van toepassing blijvende voorschriften, tot en met het studiejaar 2004-2005 van toepassing de in artikel II genoemde artikelen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals luidend zonder de in artikel II genoemde wijzigingen.'
In de Memorie van Toelichting (MvT) wordt bovenstaand artikelonderdeel als volgt toegelicht:
'Ingevolge onderdeel G blijven de oude WHW-bepalingen met betrekking tot de toelating tot het hoger onderwijs gedurende enkele jaren onverkort van toepassing op de bezitters van een vwo- of havo-diploma oude stijl.
Wie zich met een diploma oude stijl na de uiterste datum vervoegt bij universiteit of hogeschool, kan volgens de procedure van artikel 7.28 toelating verkrijgen. Het laatste diploma oude stijl wordt afgegeven in het jaar 2003. Het betreft het diploma van het staatsexamen vwo.'
2.9 Op grond van artikel 7.24, eerste lid, van de WHW geldt voor de inschrijving voor een opleiding aan een universiteit als vooropleidingseis het bezit van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.
Op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de WHW verleent het instellingsbestuur (voor zover hier van belang) vrijstelling van de in artikel 7.24, eerste lid, van de WHW bedoelde vooropleidingseis aan de bezitter van een in Nederland afgegeven diploma dat bij ministeriële regeling is aangemerkt als ten minste gelijkwaardig aan het in het desbetreffende lid bedoelde diploma en kan het instellingsbestuur die vrijstelling verlenen aan de bezitter van een niet in die regeling opgenomen diploma.
In artikel 7.57b, vierde lid, van de WHW is bepaald dat de Informatie Beheer Groep degenen die op grond van artikel 7.28 zijn vrijgesteld van de in artikel 7.24, eerste en tweede lid, bedoelde vooropleidingseisen, indeelt in lotingsklasse C.
2.10 Bij de uitvoering van bovenstaande wettelijke bepalingen is door verweerster geconstateerd dat een bepaalde groep aanstaande studenten, die in het bezit is van een vwo-diploma oude stijl, benadeeld zou worden bij de toelating tot het hoger onderwijs. Het gaat daarbij om bezitters van een via een staatsexamen verkregen vwo-diploma oude stijl. In tegenstelling tot hetgeen in de MvT is opgemerkt, kon tot in het jaar 2004 voor de laatste maal, overigens uitsluitend via een staatsexamen, een vwo-diploma oude stijl worden verkregen.
In overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verweerster besloten aan die groep studenten gedurende een beperkt aantal jaren de oude toelatingsrechten toe te kennen. Voorwaarde daarbij is dat de desbetreffende student drie achtereenvolgende jaren deelneemt aan de loting, te weten de studiejaren 2004-2005, 2005-2006 en 2006-2007.
2.11 Eiseres heeft betoogd dat zij op basis van de in rechtsoverweging 2.10 genoemde overgangsregeling in aanmerking dient te komen voor indeling in lotingsklasse A, welke klasse recht geeft op directe plaatsing en zich daarbij beroepen op de voorlichting over bovenstaande overgangsregeling op de website van verweerster en het in het kader van die voorlichting afgebeelde stroomschema.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt dat betoog niet. Weliswaar is in de tekst van die voorlichting niet opgenomen dat het hier gaat om aanstaande studenten die via een staatsexamen hun VWO-diploma oude stijl hebben behaald, doch uit de verdere tekst van die voorlichting blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat uitsluitend die studenten die aan de loting met betrekking tot het studiejaar 2004-2005 op basis van hun diploma oude stijl hebben deelgenomen, dat ook kunnen doen voor de studiejaren 2005-2006 en 2006-2007. Het gebruik van het woorden "aan de loting voor het studiejaar 2004-2005" in de toelichting duidt, anders dan eiseres heeft betoogd, niet op een ruimer bereik van de overgangsregeling in die zin dat ook studenten die aan de loting met betrekking tot een vóór het studiejaar 2004-2005 gelegen studiejaar hebben deelgenomen van de regeling gebruik kunnen maken. De door eiseres voorgestane lezing van die woorden verhoudt zich ook niet tot het derde vereiste dat de regeling stelt, te weten dat sprake moet zijn van een aaneengesloten jaren van deelname aan de loting.
Eisers voldoet dan ook niet aan de voorwaarden van de overgangsregeling. Niet alleen behoort eiseres niet tot de categorie die via een staatsexamen in 2004 het vwo-diploma oude stijl heeft verkregen, zij heeft evenmin deelgenomen aan de loting met betrekking tot het studiejaar 2004-2005 en kan evenmin voldoen aan de eis dat de student gedurende drie achtereenvolgende jaren deelneemt aan de loting.
2.13 Aangezien eiseres niet valt onder het bereik van de overgangsregeling is eisers, gelet op het bepaalde in artikel 7.57b, vierde lid, van de WHW, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht ingedeeld in lotingsklasse C.
2.14 Ter zake van de grief van eiseres dat verweerster in zijn voorlichting over de consequenties van de Wet profielen voortgezet onderwijs te kort is geschoten, oordeelt de voorzieningenrechter dat hem daarvan op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken.
Eiseres behoort tot een grote groep van personen die op basis van zijn of haar vooropleiding tot het in werking treden van de Wet profielen voortgezet onderwijs kon worden toegelaten tot het hoger onderwijs.
Verweerster heeft deze grote groep van personen proberen te bereiken via tal van publicaties, zo is de voorzieningenrechter ter zitting gebleken uit een door verweerster verstrekt overzicht daarvan.
2.15 Met betrekking tot de grief van eiseres dat verweerster haar in telefoongesprekken in 2001 en 2004 foutief heeft geïnformeerd over de consequenties van de Wet profielen voortgezet onderwijs, oordeelt de voorzieningenrechter dat eiseres deze grief niet nader heeft kunnen onderbouwen. Eiseres heeft geen namen kunnen noemen van degenen met wie zij destijds heeft gesproken, zodat het voor verweerster niet mogelijk is geweest die gesprekken te reconstrueren om vast te kunnen stellen of sprake is geweest van onvoorwaardelijke toezeggingen van de zijde van verweerster.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treft deze grief dan ook geen doel.
2.16 Het toepassen van de hardheidsclausule kan eerst plaatsvinden na uitloting en kan bij honorering leiden tot een bewijs van toelating voor het studiejaar volgend op het studiejaar waarvoor eiseres is uitgeloot. Het door eiseres ingediende verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is door verweerster in behandeling genomen. Op dat verzoek zal, evenals op alle andere verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule, na 26 september 2005 door verweerster worden beslist, zo bleek ter zitting.
Nu het al of niet toepassen van de hardheidsclausule geen onderdeel uitmaakt van het hier bestreden besluit, dienen de grieven ter zake onbesproken te blijven.
2.17 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. Om die reden is er geen aanleiding om verweerster in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.18 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.19 Gelet op het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerster in de proceskosten te veroordelen.
2.20 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. M.H.F. van Vugt
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: