Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0902

Datum uitspraak2005-06-22
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 05/478
Statusgepubliceerd


Indicatie

bestuursdwang; AHOJG-criteria; beleid; coffeeshop


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht voorzieningenrechter ____________________________________________________ UITSPRAAK op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 05/478VV Inzake: [verzoeker], wonende te [woonplaats], handelend onder de naam [han[handelsnaam], gevestigd te Middelburg, verzoeker, gemachtigde: mr. M.C. Brans, advocaat te Arnhem, tegen: de Burgemeester van Middelburg, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 2 juni 2005 heeft verweerder verzoeker opgedragen coffeeshop [handelsnaam] voor een periode van drie maanden te sluiten. Voor de effectuering van dit besluit heeft verzoeker de gelegenheid gekregen tot uiterlijk 13 juni 2005 om 12.00 uur. Tegen dit besluit heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 21 juni 2005 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.J.M. van Meer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G.V. van der Hofstede. II. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2. De gemeenteraad heeft in de vergadering van 23 januari 1995 de nota Softdrugsbeleid Vlissingen-Middelburg vastgesteld. Het in de nota vervatte beleid is erop gericht de verkoop van softdrugs beheersbaar te maken met het oog op de openbare orde en veiligheid. Maximaal 2 coffeeshops worden in Middelburg aanvaardbaar geacht. In dit beleidsstuk zijn de zogenaamde AHOJG-criteria opgenomen. 3. Op 20 december 2000 is de beleidsnota “Damoclesbeleid Gemeente Middelburg” gepubliceerd. In deze nota is onder andere als gedragslijn vastgelegd dat bij een tweede overtreding door een exploitant binnen vijf jaar na waarschuwing van de eerste overtreding ex artikel 13b Opiumwet, het openbare lokaal zal worden gesloten voor de periode van drie maanden. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 4. Ten aanzien van de in geding zijnde coffeeshop geldt de zogenaamde gedoogstatus. Onder een aantal voorwaarden, waaronder de AHOJG-criteria, wordt de coffeeshop gedoogd. Eén van de AHOJG-criteria houdt in een verbod van verkoop aan jongeren beneden 18 jaar. 5. Verweerder op heeft 21 maart 2001 een waarschuwing aan verzoeker doen uitgaan wegens verkoop aan een minderjarige. Op zaterdag 9 april 2005 is door de politie geconstateerd dat er in de coffeeshop [handelsnaam] aan een minderjarige softdrugs ter waarde van € 10 euro is verkocht. 6. Verzoeker bestrijdt niet dat in de coffeeshop [handelsnaam] voor de tweede maal binnen een periode van vijf jaar softdrugs zijn verkocht aan een minderjarige. Wat de verkoop op 9 april 2005 aan een minderjarige betreft voert hij aan dat de betrokkene niet om legitimatie is gevraagd, omdat hij bij de barkeeper bekend was. Bij eerdere bezoeken aan de coffeeshop was wel om legitimatie gevraagd. Daarover hebben medewerkers van de coffeeshop schriftelijke verklaringen afgelegd. Aangenomen moet worden dat de betrokkene een vals legitimatiebewijs heeft getoond, hetgeen door betrokkene is bevestigd ten overstaan van de barmedewerkers. [handelsnaam] geniet een goede reputatie. Zij veroorzaakt nauwelijks ongeregeldheden en werkt nauw samen met de politie. Door de sluiting van [handelsnaam] blijft er nog maar één coffeeshop in Middelburg over. Uit eigen ervaring weet verzoeker dat dan overlast optreedt, hetgeen in strijd is met het doel van de nota Softdrugsbeleid, namelijk het waarborgen van openbare orde en veiligheid. 7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker zich in zijn coffeeshop niet houdt aan bovengenoemde criteria. Het zijn scherpe criteria. Ze zijn zorgvuldig overdacht en landelijk vastgesteld. De overtreding op 9 april 2005 is de tweede binnen een periode van vijf jaar na de eerste waarschuwing. Overeenkomstig de gedragslijn die in de nota Damoclesbeleid is neergelegd heeft verweerder besloten bestuursdwang toe te passen en een sluiting van drie maanden opgelegd. De argumenten die verzoeker aanvoert, liggen op het terrein van de behartiging van het algemeen belang. Het is aan de overheid het algemeen belang te behartigen. Het softdrugsbeleid van de gemeente Middelburg richt zich niet op de bescherming van de individuele belangen van coffeeshophouders. 8. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 9. In zijn algemeenheid kan niet gezegd worden dat verweerder in redelijkheid niet tot vaststelling van het Damoclesbeleid heeft kunnen komen. 10. Tussen partijen is in geschil is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van het Damoclesbeleid. 11. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 12. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die verweerder zouden moeten nopen tot afwijking van het Damoclesbeleid. 13. Met verweerder is de voorzieningenrechter van mening dat, ook al zou komen vast te staan dat de betrokken minderjarige gebruik heeft gemaakt van een vals legitimatiebewijs, dit risico in casu geheel voor rekening van verzoeker dient te blijven. Bij de exploitatie van de coffeeshop dient verzoeker zich te houden aan de AHOJG-criteria. Het is aan hem om zodanige maatregelen te nemen dat hij aan al zijn verplichtingen kan voldoen. De voorzieningenrechter kan niet inzien dat het telkenmale vragen aan de klant een legitimatie te tonen onnodig bezwarend zou zijn. Daarnaast kan gevergd worden dat identiteitsbewijzen scrupuleus worden bekeken. 14. De stelling van verzoeker dat [handelsnaam] een goede reputatie heeft en nauw samenwerkt met de politie kan niet worden opgevat als een bijzondere omstandigheid. De goede reputatie van [handelsnaam] en de samenwerking met de politie kunnen dan ook geen rol spelen bij de toepassing van het Damoclesbeleid. 15. Het argument dat sluiting van coffeeshop [handelsnaam] juist een zodanig risico oplevert voor de openbare orde en veiligheid dat de sluiting voorkomen moet worden, kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen doel treffen. 16. Ten aanzien van de handhaving van openbare orde en veiligheid merkt de voorzieningenrechter in de eerste plaats op dat het hierbij gaat om een bevoegdheid van de burgemeester, die door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. 17. Bij het vaststellen van de sancties, zoals neergelegd in het Damoclesbeleid, is al uitgegaan van maximaal 2 coffeeshops in Middelburg. Aangenomen moet worden dat bij de vaststelling van het Damoclesbeleid het effect van de sancties op openbare orde en veiligheid is overwogen. Het opleggen van de sanctie van sluiting voor een bepaalde periode betekent bij een bestand van 2 coffeeshops per definitie dat gedurende die periode slechts één of mogelijk zelfs geen coffeeshop overblijft in Middelburg. Als dat een argument zou moeten vormen om de onderhavige sanctie achterwege te laten, zou nimmer een sluiting op grond van het Damoclesbeleid mogelijk zijn. Dat zou het Damoclesbeleid tot een dode letter maken. 19. Daarnaast kan vooralsnog niet gezegd worden dat de door verzoeker geschetste overlast door de sluiting van de coffeeshop waarschijnlijk zodanig zal zijn, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat verweerder om die reden zou moeten afzien van toepassing van de in geding zijnde sanctie. 20. De voorlopige conclusie van de voorzieningenrechter is dat de opgelegde sanctie van sluiting van drie maanden niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Awb. 21. Gezien het voorgaande is er geen reden te veronderstellen dat het bestreden besluit bij de heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen. III. Uitspraak De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2005 door mr. G.J.A. van Unnik als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt als griffier. Griffier, Voorzieningenrechter, Afschrift verzonden op: 5 juli 2005